Judith's Blog

schoentjes

Reizen, de wereld zien, dat wil ik! Hoor of lees ik iets over willekeurig welke plaats op Aarde, dan gaat het meteen kriebelen en wil ik erheen. Internet, Google Earth, Streetview? Hardstikke leuk, maar ik wil het toch met eigen ogen zien, zelf de mensen spreken, zelf de sfeer proeven. Vandaar de domeinnaam van dit blog: See for myself!

Op zich is het natuurlijk heel mooi om de wereld in vakanties van enkele weken lang te ontdekken, maar de komende 2 jaar pakken we het wat grondiger aan. Sinds mei 2011 wonen Eric en ik in California, in de VS. Eric zit hier voor 2 jaar voor zijn werk. Ik ben twee boeken aan het vertalen, maak animatiefilmpjes, doe een deeltijdstudie biotechnologie, en probeer tussendoor ook nog af en toe een stukje voor dit blog te schrijven. We zijn benieuwd hoe het ons zal bevallen!

In dit blog wil ik een idee geven van hoe wij onze tijd besteden, maar ook een indruk geven van de maatschappij hier, zonodig met een kritisch oog. Hopelijk vind je het leuk om te lezen! Welkom op mijn blog!

Zestig Liter Water
4 jan 2014

Langzaam duw ik mijn boodschappenwagen richting de uitgang, tot vlak voor de automatische klapdeur. Er klikt iets in het kastje boven de deur en hij slaat open. Een muur van warmte vult de deuropening en probeert zich tegen de airco in naar binnen te duwen. Ik aarzel. Binnen is het koel. Daar buiten... niet.

Ik recht mijn schouders en duw de wagen naar buiten. Voor me zindert het parkeerterrein in de hitte, het strekt zich uit tot voorbij de horizon. Helemaal daar achter, voorbij de duizenden motorkappen die pijnlijk blinken in de zon, moet ik zijn. Nooit meer, ik moet hier echt nooit meer in de drukke lunchperiode komen, het is idioot om zo ver van de supermarkt geparkeerd te staan. Ik leun voorover, adem diep in, de lucht warm en droog in mijn longen, en begin de wagen voor me uit te duwen. Hij is zwaar, er staan vijftien gallon-flessen water in, zestig liter. Zestig kilo. Plus de verdere boodschappen. Het wieltje linksvoor is dol, en om de kar recht vooruit te laten rijden moet ik links veel harder duwen dan rechts. Ik vloek zacht in mezelf. Het asfalt is warm onder de dunne zooltjes van mijn schoenen, en ik voel op beide hielen hete gloeiplekken ontstaan, blaren in wording. Op mijn bovenlip prikt het eerste zweet.

De lucht is stroperig en ik kom amper vooruit. Ik kijk naar het gebouw van de Wells Fargo Bank, in de verte. Die kant moet ik op. Het parkeerterrein van de supermarkt over, de weg oversteken, de bank voorbij, en dan naar de andere kant van het parkeerterrein van de bank. De hele Sahara door, in de zomer. In de schaduw van het bankgebouw staat iemand te roken, één hand in zijn zak, zijn rug tegen de muur. Als ik daar ben kan ik ook even uit de zon. Even afkoelen. Ik zweet hard, ik hoor het kolken, maar ik word niet nat. Het verdampt meteen, met liters per uur de gortdroge lucht in. Ik loop in een klein persoonlijk wolkje dat te beroerd is om mij van schaduw te voorzien. Langzaam strompel ik een auto voorbij, een witte, en nog eentje, ook weer wit; wit is de enige kleur die overblijft in dit licht. Ik kan er niet meer naar kijken, dus ik leg mijn voorhoofd op mijn onderarm op de stang van het wagentje en duw verder.

Tussen mijn voeten zie ik de spikkeltjes van het asfalt. Ik lik langs mijn lippen. Mijn mond is zo droog dat het pijn doet om mijn tong te bewegen. En dan zie ik dat het asfalt ook zweet, net als ik. Zwart, plakkerig teer trekt tussen het grind omhoog, en verdampt als het boven komt. Net zoals het water recht uit mijn poriën naar de zon wordt gezogen, slechts wat zout achterlatend. Het asfalt haat die gloeiende bol helium daarboven net zoveel als ik hem haat, en ik bied het asfalt verkoeling. Mijn schaduw glijdt als een koele plas water over het uitgedroogde grind. Het dringt langzaam tot me door waarom het asfalt zo kleverig naar mijn voeten grijpt. Het wil dat ik stil blijf staan.

Ergens in de loop van de middag kom ik bij de weg. Vermoeid hef ik mijn hoofd op. Een flauwe glimlach vormt zich om mijn lippen, die zo droog zijn dat ze pijnlijk barsten. Als ik bij de weg ben, dan ben ik halverwege. Dan ben ik bijna bij de schaduw van het bankgebouw. Ik kijk naar de cowboy, die nog altijd tegen de muur van de bank staat te roken. De rook kringelt omhoog naar de zon, die te fel is om naar te kijken. Maar dan zie ik dat de rook uit zijn mouwen komt, en uit de hals van zijn shirt. Ik slaak een kreet van schrik. Hij is in brand gevlogen!

Ik heb water! roep ik. Vijftien gallon, zestig liter! Ik kom je blussen! Ik gooi mijn volle gewicht tegen de kar, en loop net de weg op als de stang van de boodschappenwagen pijnlijk in mijn borst ramt. Ik duw zo hard ik kan vooruit, mijn voetzolen in het asfalt drukkend, maar het wagentje blijft stilstaan. Met een vloek richt ik me op. Het is vast dat dolle wieltje, dat nu helemaal geblokkeerd is. Ik stap naast de kar en schop tegen het wieltje, maar het weigert te draaien. En dan herinner ik me dat dit al eens eerder is gebeurd. Dat was afgelopen winter, toen ik het wagentje door een pak sneeuw moest trekken. Een pak sneeuw dat tot mijn heupen kwam. Ook toen moest ik helemaal naar het parkeerterrein van de bank, en ook toen blokkeerde er een wieltje, ook hier op de weg. Ik kijk om me heen. Er liggen strootjes op het asfalt, uit een bloemenperk. Hebben die het wieltje geblokkeerd? En is dat afgelopen winter ook gebeurd? Is dit toeval? Of is dit een complot, tussen het asfalt en de zon, de sneeuw en de vrieskou?

Uit mijn ooghoeken zie ik een auto aan komen rijden. Ik moet van de weg af. Ik loop naar de voorkant van het wagentje, leun ver achterover, en begin te trekken. Het wieltje knarst luid maar rolt niet. Ik trek nog harder, en langzaam komt het wagentje in beweging, schrapend over het asfalt, achter me aan.

Laat in de middag bereik ik de overkant van de weg. Ik sleur de wagen de stoep op en kijk snel om. De cowboy staat er nog, hij bestudeert me rustig vanonder zijn cactus. Hij brandt niet meer, maar is helemaal zwart verkoold; alleen de gesp van zijn riem blinkt goudkleurig in het zonlicht. Ik ben te laat, hij is verloren. Het spijt me! roep ik. Het komt door het wieltje! Hij glimlacht en wijst naar een plek boven mijn hoofd. Er cirkelen vier gieren boven mij en mijn winkelwagen.

Eventjes leun ik voorover en leg mijn wang tegen een fles koel blauw water. Maar niet te lang. Ik moet naar de auto, en daarvoor moet ik de wagen weer aan het rollen krijgen. Ik zak op mijn hurken naast het geblokkeerde wieltje en kijk of ik een strootje zie zitten.

Ineens staat er iemand naast me. Ik kijk op, een hand boven mijn ogen tegen het felle licht. Ze heeft haar handen in haar zij en schudt haar hoofd.
De wieltjes blokkeren, zegt ze.
Blokkeren? Ja, deze, zeg ik. Een strootje.
Nee. Ze blokkeren allemaal. Als je hier de weg over gaat. Ze gebaart naar de weg die achter me ligt.
Buiten het parkeerterrein van de supermarkt blokkeren ze.
Ik kijk haar sprakeloos aan.
Zodat ze niet gejat worden. Ze heft haar kin op en verdwijnt in de trillende lucht.

Maar ik moet nóg een hele parkeerplaats over!

Wanhopig kijk ik naar de cowboy. Ik ga het niet redden! schreeuw ik naar hem, maar er komt alleen een dor gekraak uit mijn keel. De gieren zullen mijn ogen uitpikken en mijn beenderen zullen hier op deze zwarte plakkerige vlakte verbleken! Hij antwoordt niet. Hij is in elkaar gezakt, een hoopje as. De gieren duiken als eksters op de gouden gesp. Ik klem mijn kaken op elkaar, grijp de stang van de wagen, en begin achteruit te trekken. Onder luid protest van de wieltjes komt de kar in beweging, schurend over de grond. Ik snak naar adem, mijn longblaasjes knappen met zachte plofjes in de hete lucht. Mijn poriën scheuren open en het zweet komt er in golven uit klotsen. Bij iedere stap druk ik het zachte asfalt weg, diepe voetafdrukken achterlatend, en de wieltjes van de wagen trekken vier smalle geulen over de parkeerplaats. Maar ik ga verder. Want daar waar de aarde wegkromt, staat de auto. De auto met airco. Waar ik mijn oververhitte hoofd kan koelen, en mijn gesmolten voeten van het zwarte asfalt af kan tillen.

Bericht krijgen?
Wil je graag dat ik je een emailtje stuur als er een nieuw bericht op deze site verschijnt? Laat het me weten!
Overzicht blogs:
Commentaar?
Regen
18 nov 2013

Een paar weken geleden zat ik vlakbij het open raam toen ik buiten iets hoorde. regenbui boven San Jose Een soort ritmisch getik. Ik stond op, keek naar buiten, en zag donkere cirkeltjes verschijnen op de betonnen stoep. Regen! Overal verschenen mensen achter ramen en op balkons. Snel greep ik mijn telefoon en belde Eric om hem het grote nieuws te vertellen, maar tegen de tijd dat hij opnam was het alweer gestopt. Aaahhhh. En de stoep was niet eens helemaal nat geworden...

Het regent hier heel weinig, en als het dan een keer prijs is krijg je de vreemdste reacties. Mensen in restaurants springen op en laten hun borden met eten koud worden. Op de snelweg knalt iedereen onmiddellijk op de rem. En er komen midden in de nacht alarm-SMSjes binnen van de overheid, om te waarschuwen voor het gevaar van vloedgolven in de normaal kurkdroge rivierbeddingen.

Wij wonen hier nu twee en een half jaar, sinds mei 2011, en in mijn beleving regent het hier vrijwel niet. Het regent zo weinig dat ik me individuele regenbuien kan herinneren. Verreweg de meest opvallende was die van zaterdag 4 juni 2011. Het was een langdurige, sappige bui met dikke warme druppels die Eric en mij doorweekte toen we de vijftig meter van de ontbijtzaal naar onze hotelkamer renden. Op het journaal ging het die dag nergens anders over. Er viel in die ene bui namelijk meer water dan er ooit in de hele máánd juni is gevallen!

Maar hoeveel regent het hier normaal nou eigenlijk? Ik zocht eens wat gemiddelde neerslagdata op, en zoals verwacht regent het in San José in de zomer vrijwel niet. Uit leedvermaak zette ik de getallen uit De Bilt er eens naast. Wat bleek, het zou hier in januari en februari meer moeten regenen dan in Nederland! Daar heb ik toch weinig van gemerkt!

Ik ging een stapje verder en haalde de spreidingen erbij, en dat verklaarde veel. In de grafiek hieronder laten de balkjes zien wat zo’n beetje de normale spreiding is. In de zomer regent het gewoon bijna niet, maar in de winter kan het alle kanten op, van flink droog tot erg nat.

In mijn beleving zitten we helemaal aan de onderkant van die balkjes, en om mijn “beleving” te toetsen aan de werkelijkheid zocht ik de werkelijke neerslagdata sinds mei 2011 op. In de grafiek hieronder zie je zowel de gemiddelde neerslag, als de werkelijke neerslag in San José, in de periode dat wij hier wonen.

Meestal ligt de werkelijke neerslag inderdaad ruim onder het gemiddelde; alleen juni 2011 en december 2012 waren erg nat. Juni 2011, dat is simpel, dat was die ene bijzondere bui van 4 juni. Wat december 2012 betreft, toen waren we in Nederland, klets kliedernat Nederland, dus dat hebben we gemist. Kortom, wij hebben inderdaad bar weinig regen gezien in San José, duidelijk minder dan het gemiddelde. Tot nu toe is er in heel 2013 zelfs maar 50 mm regen gevallen, en dat is maar een klein beetje meer dan die ene bui van 4 juni 2011.

De liefde die men hier heeft voor regen is oprecht, en begrijpelijk. We hebben water nodig, en de hoeveelheid regen die hier de afgelopen jaren is gevallen, is bij lange na niet genoeg om de miljoenen inwoners van Silicon Valley van water te voorzien. Gelukkig hebben we daarom de nodige waterreservoirs, meren die zijn gevormd doordat rivieren met een dam zijn afgesloten. In heel Californië liggen meer dan 1300 reservoirs die groot genoeg zijn om een eigen naam te hebben. De meeste daarvan liggen in de Sierra Nevada bergen in het oosten, maar in de heuvels rondom San José liggen er ook veertien. In de zomer wordt er op de meren gevist en gevaren, en worden ze langzaam leeggedronken; in de winter lopen ze vol met regenwater. Tenminste, dat is de bedoeling.

Dat laatste gebeurt niet meer zo hard, en het is overduidelijk dat het waterpeil van de meertjes hier in de buurt steeds lager wordt. In de grafiek hierboven zie je het waterpeil in het Stevens Creek Reservoir, hier vlakbij, sinds wij hier wonen. Honderd procent, zoals in mei 2011, is helemaal vol; op dit moment zitten we op 10%. Op de foto zie je het reservoir; aan de rechterkant, dichtbij de dam, is de bodem al zichtbaar. Het water hoort bijna tot het gebouwtje op de dam te komen.

De twee pieken in het Stevens Creek Reservoir peil komen natuurlijk van flinke regenval, en in de volgende grafiek zie je mooi hoe het peil stijgt bij veel neerslag.

Nou is Stevens Creek tenminste nog een reservoir dat helemaal vol mág als het regent. Dat geldt maar voor ongeveer de helft van de reservoirs hier in de buurt. De rest mag nooit meer dan pakweg 65% vol; als er méér regenwater in stroomt, dan wordt dat eruit gelaten. De reden hiervoor is dat de meeste reservoirs uit het midden van de vorige eeuw stammen, en sommige dammen beginnen te verzwakken. In dit gebied komen veel aardbevingen voor, en stel je eens voor wat er gebeurt als een dam scheurt, en het water dat erachter zit als een vloedgolf de heuvel af komt razen, naar een dal waar miljoenen mensen wonen. Kortom, zelfs bij voldoende regen is de hoeveelheid water die wordt opgeslagen een stuk minder dan rond 1950 werd begroot, en dat terwijl de bevolking sinds die tijd is vertienvoudigd.

De reservoirs rondom San José lopen dus rap leeg. Nou komt tweederde van het water dat in Silicon Valley wordt gebruikt via aquaducten en rivieren uit de Sierra Nevada, maar ook daar raakt de voorraad op. In de grafiek hierboven zie je hoeveel water opslag de hele staat Californië heeft. We zitten al een paar maanden in het geel, “Abnormally Dry.”

Dit alles wetende, zou je verwachten dat er hard wordt geprobeerd om zo min mogelijk water te verspillen. Gek genoeg is dat helemaal niet het geval. De zwembaden zitten tot aan de rand vol, de golfbanen liggen er fris groen bij, en de auto’s rijden schoongewassen rond. En er wordt volop “slordig” gesproeid. Vele, vele kubs water per dag spoelen over de stoepen en lopen door de goten weg omdat de spuitmonden van sproeiers niet goed afgesteld staan. Als voetganger moet je regelmatig van de stoep af, om droog te blijven.

Gelukkig komt het natte seizoen er alweer aan. Als het de komende maanden veel regent dan zijn alle problemen meteen opgelost en gaan we lekker verder met water verspillen. Zo niet, dan zal het woordje “waterrantsoen,” dat al een poosje gefluisterd wordt, steeds luider gaan klinken.

Er zit dus maar één ding op: hopen op een natte winter!

Lava
24 aug 2013

rookwolk voorbij lavaveld De zon brandt. Als ik met mijn hoofd schud vallen er zweetdruppels voor mijn voeten. Ik knijp mijn oogleden tot spleetjes en kijk naar de witte rookwolk die een paar kilometer vóór ons de blauwe lucht in klimt. De stevige bries van achteren, die steeds mijn haar in mijn ogen blaast, blaast ook de rookwolk van ons af, en dat is precies wat we moeten hebben. Die wolk bevat namelijk zoutzuur, en ook piepkleine flintertjes glas die je ogen kunnen beschadigen. Als de wind draait moeten we onmiddellijk omkeren.

We lopen met zijn achten achter gids Skylar aan, in een stevig tempo. Eric en ik lopen achteraan, en iedere keer dat we stoppen om foto’s te maken moeten we moeite doen om ons groepje weer in te halen. Maar braaf achter Skylar, een magere jongen van een jaar of twintig met een eierhoofdje, aan blijven lopen is geen optie. We zijn hier namelijk in een van de meest onwerkelijke landschappen die ik ooit heb gezien: we lopen over een lavaveld, op het eiland Hawaii.

Aan het begin van de wandeling, een uurtje geleden, liepen we over lava van de uitbarsting van 2010. Die is gitzwart, en er groeit helemaal niets. Sommige stukken zijn bijna vlak, andere grillig, en soms lijkt de rots op versteende boomwortels of touwen. Dit heeft alles te maken met wat er gebeurt als de lavaveld lava stolt. Het lijkt wel wat op het vel bovenop een mok warme melk; blijf je eraf dan is hij mooi vlak, maar als je hem opzij duwt krijgt hij ribbels. En als je het vel beweegt nadat het opgedroogd is, dan breekt het en krijgt het scherpe randen. Weer en wind hebben nog weinig aan erosie kunnen doen op deze kersverse rots, en de bodem is hier zo scherp als gebroken glas. We moeten dus goed opletten waar we onze voeten neerzetten. Als je hier uitglijdt heb je op zijn minst een lelijke wond met scherfjes lava erin, en met wat pech verrek of breek je iets.

De lavastroom van 2010 kwam tot op 50 meter van het huis van de eigenaar van deze grond, David Ewing. Wij betalen nu $100 per persoon aan David om over zijn grond te mogen lopen, en voor de diensten van gids Skylar. Vorige week gingen er twee mannen zonder gids het lavaveld op. Misschien hebben ze een zonnesteek gekregen, of hadden ze te weinig water, of hebben ze de rookwolk ingeademd, maar eentje is overleden en de ander belandde op de intensive care. Kortom, het is hier gevaarlijk en we mogen wel blij zijn met Skylar. Het idee dat David hier slapend rijk van wordt knaagt een beetje, maar de goede man heeft nou eenmaal een unicum in zijn achtertuin en naar goed kapitalistisch gebruik zet hij dat om in klinkende munt.

Skylar stopt en wacht tot we om hem heen staan. De lava waar we het afgelopen kwartier overheen liepen, zo vertelt hij met een onverwacht diepe stem, is van een stroom uit de negentiende eeuw. Hier begint al wat te groeien. In de spleten tussen rotsen zien we kleine varentjes, en op een wat vlakker deel staan zelfs wat struiken. De erosie heeft hier alweer voor grond gezorgd, en de flora en fauna claimen het terrein voorzichtig terug. Maar nu, waarschuwt Skylar, gaan we een lavaveld op dat hooguit een paar maanden oud is. Het duurt een jaar om af te koelen, en kan dus warm aanvoelen. Heeft iemand daar een probleem mee? Nee, natuurlijk hebben we dat niet. Warme - hete! - lava, daarvoor zijn we hier!

lava stroomt in zee Na nog een half uur lopen stopt Skylar opnieuw. Hij zegt niets, maar stapt opzij. We staan 50 meter boven de zee op een gitzwarte klip, aan de rand van een kleine inham. De witte rookwolk stijgt vlak voor ons op, uit de inham, en als een windvlaag hem uit elkaar waait roep ik het uit: daar stroomt oranje lava in zee! De lava komt in meerdere stromen van een steile zwarte helling af lopen, en door de gestolde brokken die meegevoerd worden zien we goed hoe snel het beweegt. Onderaan de helling, waar de lava in zee loopt, kookt het zeewater en stijgt de stoom - met zuur en glasdeeltjes - op. Regelmatig klotst er een golf tegen de lavastromen, en dan worden ze even helemaal zwart, maar het gestolde bovenlaagje stort snel in zee en dan zien we de oranje gloed weer. Bij echt hoge golven vliegen de oranje spetters door de lucht. Dichterbij zien we een stroompje lava dat rechtstreeks van de klip omlaag valt, hoog boven het water. Het viskeuze oranje spul kleeft aan de wand, trekt dikke draden, en valt in kleffe klodders omlaag. Het is prachtig.

druipende lava Ik wil hier nog uren naar kijken, maar Skylar meldt dat een andere gids een ‘surface flow’ heeft gevonden, en we gaan daarheen. Surface flows, lava die bovenop het lavaveld stroomt, zijn moeilijk te vinden. Hete lava stolt snel als het in aanraking komt met de lucht, en zodra de bovenste laag gestold is kun je de lava die eronder loopt niet meer zien. Om een surface flow te kunnen zien moet je dus òf lava hebben die hard stroomt, òf het moet net door een gestolde korst heen breken. Opgewonden gaan we achter Skylar aan. We zien een paar dozijn mensen staan, klimmen een zwart walletje op, en staan dan allebei met open mond te kijken. Vóór ons loopt een stroom vloeibare lava, taai en oranje gloeiend, zich een weg zoekend door het zwarte lavaveld, richting de rand van de klip. Het is pahoehoe lava, de gladde soort. We staan zo’n twee meter van de stroom, die tegen de duizend graden Celsius is, en het zweet breekt me opnieuw uit. Gefascineerd bestudeer ik de lava. Helemaal aan de voorkant stroomt het redelijk hard en blijft het gelig van kleur. Verder naar achteren, en aan de zijkanten, is het veel grilliger. Een kleine tong lava kruipt langzaam zijwaarts uit de hoofdstroom, naar mij toe, totdat het tegen een rots vastloopt. De buitenste laag stolt snel, zodat er een glanzende zilvergrijze korst op ontstaat, waar in de schemering oranje licht doorheen schijnt. Van boven af wordt er nog altijd lava aangevoerd, en de tong bolt langzaam op, gaat steeds ronder staan, wordt steeds hoger. Uiteindelijk wordt de inwendige druk zo hoog dat er een scheur ontstaat in de grijze korst, en er een nieuw tongetje lava uit de eerste komt lopen, in een net iets andere richting.

We hebben ergens gelezen dat je met een stok een beetje lava uit de stroom kunt vissen. Dat lijkt mij wel leuk om te proberen, en ik vraag Skylar hoe het moet. Hij krabt aan zijn eierhoofdje en stromende lava zegt dat het aan deze kant van de stroom niet zal lukken, hier is de lava te koud om goed aan de stok te blijven plakken. Aan de andere kant van de stroom is het heter, daar zou het wel lukken. Ik kijk hem vragend aan. De andere kant? Kunnen we daar heen dan? Skylar’s bolle ogen lichten op. We kunnen de stroom oversteken, zegt hij, en hij grijnst breed. Ik kijk stomverbaasd van hem naar het oranje gloeiende spul voor me, en besef dat dit typisch zoiets is waar je niet over moet nadenken. Gewoon gaan. Dus ik knik naar Skylar, en zeg, als jij gaat, ga ik mee. Eric kijkt me even verrast aan, maar pakt de camera, en we lopen met zijn drieën een meter of twintig stroomopwaarts, naar waar een half uur geleden nog rode lava stroomde, maar waar nu een grijze korst op de lava ligt. Met zijn stok duwt Skylar tegen de korst, en hij zet zijn voet ertegen. Dat houdt wel. Okee, zegt hij. Snelle, kleine stapjes. Geen grote stappen waar je hele gewicht achter zit, maar als een kat. Volg mijn spoor. Hij keert zich om en trippelt over de drie meter brede stroom. Ik lach hardop en huppel zo snel mogelijk achter hem aan, en Eric volgt. Skylar zoekt een vers tongetje, waar de lava net uit de hoofdstroom aan het breken is, en dus erg heet is, en steekt mijn stok erin. Hij wrikt een beetje en trekt de stok terug, en de punt is bedekt met oranje lava. We moeten snel weer terug, want het is nu bijna donker en de rest van de groep wacht op ons. Skylar kijkt even naar de stroom en steekt dan snel over. Is dit wel waar we daarstraks overstaken, vraag ik bezorgd. Neu, zegt Skylar, maar hier kan het ook wel. Niet nadenken! Snel trippel ik naar de overkant. Het is bloedheet, het zweet stroomt van me af, maar gek genoeg was het helemaal niet eng. spelen met lava De korst lijkt behoorlijk sterk, het is tenslotte rots, en ik heb gezien dat de lava eronder vrij taai is. Zelfs al breek je door de korst, dan zak je er nog niet tot aan je enkel in. Toch? Vraag ik Skylar. Neu, zegt Skylar. Hij is een keer door de korst heen gebroken, vertelt hij, en hij maakte alleen een deukje in de lava. Het liep niet eens over de neus van zijn schoen. Het kostte hem wel zijn schoen, want de schoenzool smolt weg.

Het laagje lava aan de punt van mijn stok is intussen gestold en afgekoeld, en het heeft de vorm van een wigwam: een holle kegel. We zoeken onze groep bij elkaar en beginnen aan de terugtocht. Twee uur lang lopen we, in het licht van de maan en onze zaklampen, over het lavaveld terug naar het huis van David.

----------------------------

Het is vijf dagen later, en we staan weer op hetzelfde uitzichtpunt waar we de lava in zee zien storten. De lava liet me niet los en ik wilde hier heel graag nog een keer komen kijken. Dat gebeurt wel vaker, zei David lachend toen ik hem belde om nog eens te boeken, en we kregen een mooie korting. Nu staan we opnieuw gefascineerd te kijken naar het heftige spel tussen gesmolten steen en water.

Click to play! Spelen met lava! (2:21)

Skylar komt bij ons staan. Ik ben even weg, zegt hij, ik ga een surface flow zoeken. Eric kijkt me aan. Zullen we mee gaan zoeken? We vragen het Skylar, en hij vindt het prima. Snel pakken we onze spullen, en even later rennen we met zijn drieën over het gestolde lavaveld, naar de plek waar het een paar dagen geleden nog stroomde. Skylar stopt op een hoog punt en houdt zijn hand vlak boven zijn ogen. Hij tuurt om zich heen. We zoeken een plek waar de lucht, net boven de grond, meer trilt dan elders. Nou, als je het mij vraagt trilt de lucht overal. En het ruikt hier naar barbecue. En hier en daar komen kleine rookwolkjes uit scheuren. En de lava heeft hier de zilveren kleur waarvan ik intussen weet dat het een vers gestolde korst is. En het is gruwelijk heet, de hitte slaat van onderen tegen mijn blote kuiten. Honderd meter verderop zie ik een man in een rood T-shirt lopen, die zoekt waarschijnlijk naar hetzelfde als wij, maar verder is er niemand. Skylar schiet vooruit, snelt een paar minuten door het lavaveld, en gaat weer op een hoog punt staan kijken. Niets. Weer een paar minuten lopen, weer kijken, en weer niets. We hollen kriskras door het lavaveld, over hete rots van hooguit een paar dagen oud, maar zien nergens de lava tongetje oranje gloed van gesmolten steen. Uiteindelijk stopt Skylar, en hij schudt zijn hoofd. Het zit er geloof ik niet in vandaag, zegt hij teleurgesteld. Geen surface flow. Ik kijk ongelovig om me heen, wil het niet opgeven, zoek naar lucht die toch misschien net ietsje meer trilt dan anders. En daar zie ik dezelfde man in het rode shirt weer, hij staat nu foto’s te maken. Foto’s te maken? Ik wijs naar hem. Waar staat die man foto’s van te maken? We hollen er met zijn drieën heen, Skylar vooruit, en ik hoor het al aan zijn juichkreet. Gevonden!

Skylar parkeert ons op een veilige plek bij de gesmolten lava en gaat de rest van onze groep halen. Eric en ik gaan meteen met de lava spelen. Hier stroomt de lava niet in een bepaalde richting. Het welt vanuit een gat in het lavaveld op en stroomt dan korte stukjes in allerlei richtingen. Het is een grote plas lava met een grijze korst; daar waar de korst scheurt door de inwendige druk breken in allerlei richtingen oranje tongen uit. De tongen zijn hier zo heet dat ik er niet lang naast kan staan. Ik steek de punt van mijn stok in eentje, wrik een beetje, en als ik hem er weer uithaal hangt er een flinke klodder lava aan. Hahaaaaaa, kijk nou! Ik zwaai de stok in de lucht lava onder ons tot de lava zo ver afgekoeld is dat ik het brokje steen in mijn hand kan pakken. Voorzichtig leg ik het neer op een rots, en we spelen verder. Ik prik een gat in de korst van een tong die aan het stollen is, zodat de lava er weer uit komt lopen. Ik ben landschapsarchitect! Ik pak mijn 15 minuten oude brokje steen op, om hem in te pakken, maar hij is nu weer zo opgewarmd, van de rots waar hij op lag, dat ik hem bijna niet kan vasthouden. De schemering begint in te vallen, en ik zie nu ook dat er overal in de scheuren in de grond een rode gloed schijnt. Zelfs deze zogenaamd veilige plek is gloeiend heet! We lopen hier eigenlijk op een dikke gestolde korst, en onder ons stroomt overal lava!

Skylar komt terug met de rest van de groep, en iedereen vergaapt zich aan de lava. Eén vrouw ziet de oranje gloed om zich heen, voelt de hitte, en raakt in paniek, en Skylar brengt haar snel terug naar het uitzichtpunt aan zee. Dan komt hij ons helpen met een truukje dat wij gepland hebben. Ik haal een garde uit onze rugzak, en Skylar plakt het handvat met plakband aan het einde van mijn stok. Vorige week spraken we over het opscheppen van lava, en Skylar vertelde dat dat niet gaat met een lepel of schep. De viskeuze lava hecht niet aan het gladde metaal. Wat wel goed werkt, kunstwerk vertelde hij, is een garde, en dat ga ik nu uitproberen. We zoeken een mooie hete tong, en met een draaiende beweging duw ik de garde erin. Eerst deukt de tong een beetje in, maar dan floept de garde in de lava en loopt hij vol, en ik trek hem er langzaam weer uit. Lachend zwaai ik de stok boven mijn hoofd, met de garde plus gloeiende klomp lava aan het einde. Het stolt snel, en Eric neemt de stok van mij over. Volgens de instructies van Skylar steekt hij de garde nog eens een klein stukje in de lava, om nog wat vloeibare rots aan het einde te laten plakken, en dan drukt hij hem tegen een plat stuk steen - nou heeft ons kunststuk een vlakke bodem.

----------------------------

Nu zijn we weer thuis, en voor mij staat een bizar soort presse-papier. Een brok glanzende zwarte steen van een paar weken oud, waar een garde uit steekt. Het ziet er misschien idioot uit, maar ik vind het prachtig, en ik zal deze in rots ingebedde garde, evenals de wigwammetjes van de punt van mijn stok, altijd koesteren als aandenken aan ons fantastische lava-avontuur op Hawaii!

Calamiteit in de Mall
24 juni 2013

Winkelen in een mall in Amerika, op een zondagmiddag in december, het is één van die dingen die je gewoon niet moet doen. Maar ja. Afgelopen december deden wij het tòch. We waren voorbereid op het ergste en bleven kalm. We schuifelden rustig mee met de duizenden shoppers die bezig waren met hun kerstinkopen, we zigzagden met een glimlach tussen de tienerstelletjes door, en we wachtten met engelengeduld voor de pashokjes en kassa’s. De beloning was dan ook groot. We kochten kleren voor Eric, we vonden daarna bijna direct een tafeltje in de barstensvolle Food Court, èn we kregen een prachtige demonstratie van de werking van het rampenplan van de mall. We begonnen net aan onze won ton soep, ons verkneukelend over de gigantische korting die Eric op zijn nieuwe broek had gekregen, toen het gebeurde.

Het jongetje aan de tafel naast ons stootte zich en begon te blèren.

Tja, zoiets gebeurt weleens. De moeder nam het jongetje op schoot en sprak zacht in het Spaans tegen hem. Het waren overduidelijk Latino’s dus dat was niet zo vreemd. De vader veegde met een tissue wat bloed van het jongetje zijn gezicht. Blijkbaar had hij een tand door de lip. Langzaam kwam het kind tot bedaren. Wij aten verder van onze soep, en de mensen aan de andere tafeltjes om ons heen vervolgden hun gesprekken. Niets aan de hand.

Won ton soep Een schoonmaakster, die een paar tafeltjes verderop aan het afruimen was, dacht er heel anders over. Van een afstand keek ze toe, de ogen tot spleetjes toegeknepen. Ze knikte, liet haar poetsdoek liggen, en liep snel naar twee mannelijke schoonmakers die bij een vuilnisbak stonden te praten. De mannen keken even met de handen in de zij naar het huilende jongetje, en toen kwamen ze met zijn drieën aanlopen. De langste man, met een mooier petje dan de andere twee, sprak de ouders van het kind aan.
“Hoe gaat het met hem?”
“O, het gaat wel,” antwoordde de vader. “Hij heeft zich gestoten.”
“Hebben jullie iets nodig?” vroeg de schoonmaker. “Moeten we medische hulp laten komen?”
“Nee hoor,” zei de vader. “Hij huilt al bijna niet meer.”
Inderdaad, het jongetje zat alleen nog wat na te snikken. De storm was voorbij.

De langste schoonmaker sprak kort met de vrouwelijke schoonmaakster, en zij liep weg. Een paar minuten later kwam ze terug met twee mannen in blauw uniform met gele epauletten, met de gele tekst ‘Security’ op de borst. De drie schoonmakers deden een stapje achteruit en bleven met de armen over elkaar staan toekijken, terwijl de twee beveiligingsmedewerkers bij het tafeltje kwamen staan.
“Hoe gaat het met hem?” vroeg één van de mannen.
De andere man zette een grote EHBO kist neer op het tafeltje, tussen de dienbladen met de restanten van een taco maaltijd. Het jongetje, dat al even niet meer had gehuild, keek geschrokken van de kist naar de mannen, en zijn gezicht betrok.
“O, het gaat wel hoor,” antwoordde de vader snel.
“Wat is er gebeurd?” vroeg de man.
“Hij heeft zich aan het tafeltje gestoten.”
Het jongetje begon weer zacht te snikken.
“Hoe ging dat precies?” vroeg de man.
“Ik geloof dat hij uitgleed.”
“Hij gleed uit en viel tegen de tafel aan?”
“Ja, met zijn gezicht op de rand van de tafel.”
Het jongetje begon harder te huilen en zijn vader keek bezorgd.
“En het bloedde?”
“Ja, maar niet veel hoor,” zei de vader. “Het is al bijna gestopt.”
“Mag ik het even zien?” vroeg de man, en hij boog zich voorover.
Het jongetje dook met zijn gezicht in de hals van zijn moeder.
De vader keek naar de beveiligingsman en haalde zijn schouders op. “Volgens mij heeft hij alleen zijn tand door de lip,” zei hij.
De beveiligingsman knikte. Hij keek naar zijn maat en ze deden een paar stappen achteruit. Eén van hen sprak zacht in een mobiele telefoon, en de ander zei iets tegen de schoonmakers. De twee mannelijke schoonmakers snelden weg.

Een paar minuten later kwamen de schoonmakers terug met paaltjes van ongeveer een meter hoog, waar plastic kettingen tussen hingen. Ze zetten de paaltjes zo neer dat ze een hekje maakten, rondom het tafeltje van onze buren. De moeder zat bijna tegen ons tafeltje aan, dus de paaltjes werden ook om ons tafeltje heengezet. Een Aziatisch stel dat nietsvermoedend met bladen eten aan kwamen lopen kreeg vriendelijk te horen dat ze hier niet mochten komen, maar niemand zei tegen ons dat we weg moesten, dus we bleven rustig zitten. Ik at héél langzaam van mijn soep, in de hoop dat ze ons zouden laten zitten zolang we nog eten voor ons hadden staan. De schoonmakers en beveiligers stonden namelijk overduidelijk ergens op te wachten, en ik brandde van nieuwsgierigheid naar wat er komen ging.

Een aantal lepeltjes lauwe soep later kwam er ineens commotie in de Food Court, iedereen keek naar links. Ik keek ook gauw in die richting, en jawel, daar kwamen ze, in donkerblauwe uniforms, vijf man/vrouw sterk: de brandweer! In V-formatie stevenden ze door het publiek. Voorop liep een grote blanke man met kaalgeschoren hoofd en een vierkante leiderschapskaak. Daarachter, naast elkaar, kwamen een Latino man met EHBO koffer en een Latino vrouw die een elektronisch apparaat droeg. Daarachter liepen nog twee mannen.

San Jose Fire Department De schoonmakers en bewakers stapten achteruit om plaats te maken. De kaalgeschoren brandweerman knielde onmiddellijk bij het jongetje. De twee Latino’s zetten hun spullen op het tafeltje, en gingen achter hem staan. De andere twee namen de flanken voor hun rekening.
Het jongetje keek met open mond om zich heen en begon te huilen met lange, harde halen. Hij drukte zijn gezicht weer in de hals van zijn moeder.
De brandweerman nam de tijd. Hij sprak zacht tegen het jongetje en maakte een paar grapjes, waardoor het kind geleidelijk tot bedaren kwam en rechtop ging zitten.
De Latino man schakelde het elektronische apparaat op het tafeltje aan. Hij pakte een wit kapje dat met een kabeltje aan het apparaat vast zat.
“Ben jij een grote vent?” vroeg de kale brandweerman aan het jongetje. “Kun jij even flink zijn voor mij?”
Het jongetje knikte aarzelend.
De Latino brandweerman hield het witte kapje op.
“Mogen we dit dan even aan je vinger doen?” vroeg de kale leider. “Het doet geen pijn hoor. Steek je vinger maar uit.”
Het jongetje stak zijn vinger een heel klein beetje uit, met grote ogen naar de Latino kijkend. Deze schoof het witte kapje op de vingertop van het jongetje. “Heb je signaal?” vroeg hij aan de brandweervrouw. Zij knikte en draaide aan een knop op het apparaat.
De kale brandweerman keerde zich tot de vader. “Wat is er gebeurd?” vroeg hij, en de vader vertelde hetzelfde verhaal nog eens. Dit keer werd er verder doorgevraagd. De brandweerman vroeg naar details over de medische geschiedenis van het kind, of hij weleens geopereerd was geweest, of hij op dit moment ziek was, of hij medicijnen slikte. Brandweerman nummer vier, aan de linkerflank, vulde alle antwoorden in op een clipboard.

Uiteindelijk waren alle vragen beantwoord. Vragend keek de leider naar de Latino vrouw, die nog altijd met het elektronische apparaat bezig was.
Ze knikte ernstig. “Prima,” zei ze. “Hartritme en bloeddruk zijn in orde.”
De man met het clipboard zette twee vinkjes.
“En, jongeman, gaat het weer een beetje?” vroeg de leider aan het kind.
Het jongetje zei niets maar stak ineens zijn vrije hand uit, de vingertjes gespreid, reikend naar de pet van de Latino brandweerman. De pet was diepblauw, met in grote rode letters SJFD (San José Fire Department) erop gedrukt. De brandweerman wipte zijn pet van zijn hoofd en drukte hem op het hoofd van het jongetje. Het kind straalde, en zowel de brandweerlieden als de ouders lachten.
De kale brandweerman kwam weer overeind en zette zijn handen in zijn zij. De man links van hem gaf hem het clipboard.
“Goed,” zei de leider tegen de vader. “Er lijkt niets ernstigs aan de hand te zijn.”
De vader knikte.
“U gaat nu naar huis?”
De vader knikte opnieuw.
“Mooi zo. Dan adviseer ik u om straks, thuis, nog even een ijsblokje tegen de lip aan te houden. En hij mag gewoon alles eten.”
“Okee,” zei de vader gedwee.
“Als u dan dit nog even zou willen ondertekenen...”
De vader kreeg het clipboard voor zijn neus, en zette een krabbel zonder er verder maar naar te kijken.
“Mooi zo. Dan wens ik u alle drie verder een fantastische dag!” zei de brandweerman met een grote glimlach.
“Dank u, u ook. Hartelijk dank,” mompelde de vader.
De brandweerlieden pakten hun apparatuur op en beenden weg.
De twee beveiligers keken hen even na en vertrokken toen ook. Naast ons pakte de vader de boodschappentassen, en de moeder stond op en nam het jongetje op de heup. Het kind friemelde lachend aan de klep van zijn nieuwe pet. Ze liepen weg. De mannelijke schoonmakers ruimden het hekje op, en de vrouw begon het tafeltje van het gezin af te ruimen.
Ik nam de laatste hap van mijn koude soep en knikte vriendelijk naar de schoonmaakster. Gelukkig maar dat zij zo scherp was geweest, dat zij het huilende jongetje had gespot, en adequaat had gereageerd. Er was weer een calamiteit afgewend.

Valley of Heart's Delight
8 mei 2013

Aan de Westkust van de Verenigde Staten ligt een langgerekt dal, ingesloten tussen de Santa Cruz en de Diablo bergketens. Het heet Santa Clara Valley, naar de missiepost Santa Clara de Asís, die hier in 1777 door de Spanjaarden werd gesticht. Tot in de jaren 1960 had het dal echter de romantische bijnaam Valley of Heart’s Delight. Valley of Heart's Delight Het stond namelijk vol met geurende fruitbomen, en het was er altijd mooi weer. Overdag verdiende men een eerlijke boterham aan het plukken van fruit, en als de baai onderin het dal ’s avonds goud kleurde speelden de kinderen tikkertje in de boomgaarden.

Van dat warme, slaperige sepia beeld is anno 2013 niets over. De boomgaarden zijn vervangen door spiegelende kantoorgebouwen, laboratoria, universiteiten, en woonruimte voor de pakweg drie miljoen inwoners. Hybride auto’s blinken op de talloze snelwegen en de blauwe lucht is doorstreept met de witte sporen van vliegtuigen. Aan de ene kant van het dal stuwt San José de wereldwijde technologische vooruitgang, aan de andere kant zorgt San Francisco voor topklasse vertier. In de lunchpauze lopen de medewerkers van ’s werelds aller modernste bedrijven een ommetje in de zon, in korte broek en op gympen. ‘s Avonds zitten dezelfde zeer gerespecteerde nerds - hier vriendelijk ‘techie’ genoemd - in de kroeg aan de bar op hun laptop te programmeren. En het dal? Dat heet nu Silicon Valley.

Silicon Valley! De naam heeft iets magisch, iedereen wil ermee geassocieerd worden. Zo probeert San José, waar wij wonen, haar allure op te krikken door zichzelf “Capital of Silicon Valley” te noemen. Enne... “Dommel Valley” als bijnaam voor de hightech regio Eindhoven? Ja ja, subtiel! Silicon Valley (hoofdkantoor Oracle) Maar waarom wil iedereen zo graag met Silicon Valley geassocieerd worden? Omdat Silicon Valley gelijkstaat aan het beste van het beste op het gebied van techniek, software en internet, en biotechnologie. Het staat gelijk aan succes. Het is aardig dat Microsoft, bijvoorbeeld, hier een groot kantoor heeft, bij concullega Google om de hoek. Leuker is dat succesnummers Facebook en McAfee hun hoofdkantoren hierheen hebben verhuisd. Echt trots is men op de bedrijven die in Silicon Valley zijn geboren, zoals Google, Apple, Adobe, Hewlett-Packard (HP), Intel, Oracle, en Yahoo. En weet je welk bedrijf hier nog meer vandaan komt? Dat ene bedrijf dat nu nog piepklein en onbekend is, maar waar iedereen over tien jaar over praat, het innovatieve bedrijf van de toekomst. En dat allemaal op een steenworp afstand van ons appartement. Je moet toch wel een ongelofelijke technofoob zijn wil je daar geen warm gevoel van krijgen!

(In de samengestelde foto's hieronder zie je veel bekende bedrijven uit Silicon Valley. Om aannemelijk te maken dat we die bedrijven echt bezocht hebben - en niet de foto's van internet geplukt - hebben we overal een oranje bloem op de foto gezet.)

Bekende bedrijven De naam Silicon Valley komt niet van de grote hoeveelheid silicium in de grond, want die is hier vergelijkbaar met elders. Ook lopen hier niet méér mensen met siliconen implantaten rond dan in de rest van Californië (wellicht wel meer dan in de rest van de wereld). Nee, de bijnaam komt van de bedrijven die hier in de jaren zestig tot tachtig van de vorige eeuw computerchips maakten van silicium (silicon).

Het meest klassieke Silicon Valley succesverhaal is dat van twee jongens die in 1939 lekker armoedig in een garage een bedrijfje begonnen. Dat bedrijfje groeide uit tot de grootste computerverkoper van 2011, en de jongens, Hewlett en Packard, werden wereldberoemd. Bekende bedrijven Silicon Valley ontstond in de Hewlett-Packard tijd. Toen hier eenmaal enkele succesvolle technische bedrijven zaten kwamen er vanzelf meer, en die trokken er nog weer meer aan. De boomgaarden werden gekapt en Santa Clara Valley veranderde in het hightech walhalla dat het nu is. Maar die allereerste stap, hoe werd die gezet? Om precies te zijn, wat had het allereerste technologiebedrijf hier in vredesnaam tussen de appelbomen van de Valley of Heart’s Delight te zoeken? Dit vroeg ik aan een studievriend die hier geboren is, en die me met een dromerige blik over de boomgaard van Oma aan het vertellen was. Hij schrok wakker uit zijn rêverie en keek me verbaasd aan. Wist ik dat dan niet? Vanwege Stanford, natuurlijk! Gretig begon hij me te vertellen over het ontstaan van Silicon Valley.

De heer Leland Stanford was advocaat, in 1824 in New York geboren. In 1852 verloor hij een groot deel van zijn advocatenpraktijk bij een brand, en hij gooide het roer maar meteen helemaal om en verhuisde naar Californië. In Californië was namelijk een paar jaar eerder goud ontdekt, en daar viel geld te verdienen. Stanford liet zich niet gek maken door de goudkoorts. Hij ging niet, zoals zovelen, op zijn knietjes in een beek zitten graaien naar goud. Nee, Stanford besefte dat de kans dat een goudzoeker veel goud vond, en daar rijk van werd, piepklein was. En hij besefte ook dat die kans helemaal tot nul zakte als die goudzoeker geen pikhouweel, zeef en eten had. Hij begon dus samen met zijn broers een “general store” voor de goudzoekers, en verdiende goud geld.

De westkust van de VS was tot die tijd een relatief laagbevolkt en achtergebleven gebied. De oostkust, daar waren de grote steden, daar was het te doen. Californië? Dat was het Wilde Westen. Om van de oostkust naar Californië te reizen was je eerst maanden onderweg om in het nog enigszins bewoonde Missouri te komen, en dan had je de hele California Trail nog te gaan. Maar liefst drieduizend kilometer moest je dan nog met je huifkar hotse-botsen door de wilde natuur, door bergen en woestijnen, door beekjes met dodelijk cholera-water, en omringd door bloeddorstige indianen. Velen vonden dat niet echt aantrekkelijk. Aangezien er in Californië weinig te zoeken was, was dat geen probleem... totdat er goud ontdekt werd. Ineens kwam er een geweldige volksverhuizing op gang en na een paar jaar werd er eens voorzichtig gesproken over de aanleg van een spoorlijn van de oostkust naar de westkust. Leland Stanford Er werden geldschieters gezocht, en Stanford meldde zich. Hij was intussen een vermogend groothandelaar, en werd één van de vier grote investeerders in het spoor. De staat Californië weigerde helaas mee te betalen, waardoor het dreigde niet door te gaan, maar geen nood. Stanford werd gouverneur van Californië, en ineens droeg de staat wèl een miljoen dollar (tegenwoordig een paar miljard) bij aan de spoorlijn, en kon de aanleg beginnen. Met behulp van een beetje belangenverstrengeling had Stanford zijn investering mooi zeker gesteld.

In 1869 kreeg Leland Stanford de eer om de allerlaatste pin (de Golden Spike, van massief goud) in een biels te slaan, en daarmee was de eerste transcontinentale spoorlijn af. Stanford werd ongelofelijk rijk. Hij combineerde zijn rollen als zakenman en railroad tycoon met zijn functie als senator, en drukte een grote stempel op de staat; hij werd gezien als de koning van Californië.

Op het persoonlijke vlak zat het Stanford minder mee. Pas op 44-jarige leeftijd kreeg hij eindelijk een kind, en het zou bij die ene, Leland Stanford Junior, blijven. Nou was Junior schijnbaar wel bijzonder ondernemend, razend intelligent, en ontzettend sterk en sportief. Met zijn ouders en een privéleraar reisde hij meer dan eens maandenlang, in stijl, door Europa. Zo kreeg Junior bijvoorbeeld een persoonlijke rondleiding door het Louvre, begeleid door de hoofdconservator.

Helaas zullen we nooit weten of Junior zijn vader had kunnen evenaren of zelfs overtreffen. Begin 1884, op reis in Athene, kreeg hij buiktyfus. Zijn ouders brachten hem naar de beste artsen van Napels, Rome en tenslotte Florence, maar het mocht niet baten. Leland Stanford Junior overleed op vijftienjarige leeftijd.

Zijn ouders, ongetwijfeld kapot van dit verlies, besloten een universiteit te stichten ter nagedachtenis aan hun zoon. Het moest een universiteit worden die kon concurreren met de beste aan de oostkust (denk Harvard), zodat de slimste jongeren uit de westerse helft van het land niet meer massaal naar de oostkust zouden vertrekken, maar zouden helpen de westkust verder te ontwikkelen. Ze schonken meer dan een miljard hedendaagse dollars, en in 1891 werd Leland Stanford Junior University, beter bekend als Stanford, geopend.

Oud bedrijf! Op Stanford werkte een elektronica docent, Frederick Terman, die een aantal van zijn slimmere studenten, waaronder de eerder genoemde jongens Hewlett en Packard, aanspoorde tot het starten van een eigen bedrijfje. Begin jaren 1950 was Terman opgeklommen tot decaan, en hij regelde een terrein op de universiteitscampus waar kleine hightech bedrijfjes zich goedkoop konden vestigen. Onder de bedrijfjes die hier gingen werken waren fotografiebedrijf Kodak, General Electric, vliegtuigbouwer Lockheed, en natuurlijk het nog onbeduidende Hewlett-Packard. En zo ontstond Silicon Valley.

Hoe is Santa Clara Valley dus veranderd in Silicon Valley? Zoals altijd, door het goud. Als er geen goud was gevonden in Californië, dan was Leland Stanford hier niet komen wonen, dan was Stanford University niet hier gesticht, en dan had decaan Terman niet gezorgd dat veelbelovende hightech bedrijven zich op de campus konden vestigen. Dan was Santa Clara Valley nog altijd Valley of Heart’s Delight geweest. En hoewel dat prachtig klinkt, had ik er dan ongetwijfeld nog nooit van gehoord.

Mellencamp
30 nov 2012

John “Cougar” Mellencamp, wie kent hem nog? Gezien mijn verdere muzieksmaak zal dit sommigen verbazen, maar ik heb deze Amerikaanse gewone-boeren-jongen altijd erg goed gevonden. Denk stoffig platteland, denk roestige pick-up truck, denk versleten spijkerjack. Heartland rock uit Illinois, zo’n kleurloze staat ergens in het midden van de VS. Een beetje Springsteen, maar dan iets meer country. Schrijnende teksten over het zware leven van de gewone man, uitzichtloosheid met toch een sprankje hoop, Amerikaanser kan het niet. En zijn oma van bijna 100 zong een deuntje mee.

Jonge Mellencamp In Nederland heeft hij een paar hitjes gehad, vooruit, maar in Amerika was hij ongelofelijk populair, ook onder mijn medescholieren in Tennessee. “The crops we grew last summer weren't enough to pay the loans,” zongen de zeventienjarige zoons en dochters van rechters, chirurgen en politici, terwijl ze zich inschreven op Harvard, Yale en Stanford. “I worked my whole life in the steel mills of Gary\...\Now I'm seventy-seven and with God as my witness\I earned every dollar that passed through my hands,” scandeerden mijn puistige klasgenoten, en ze roffelden op het stuur van de dikke bak die pa voor ze had gekocht.

Ik verhuisde terug naar Nederland en verloor Mellencamp uit het oog. Maar af en toe had ik zo’n bui. Zo’n avond alleen thuis, beetje snuffelen op internet naar mensen die ik uit die tijd kende. Een smerig glaasje Jack Daniels Tennessee Whiskey erbij, puur voor de sfeer. Jammer dat het kettingroken bij mij nooit echt van de grond is gekomen, want een volle, stinkende asbak had er mooi bij gepast. En dan tot diep in de nacht Mellencamp draaien. Die rauwe blauwe boorden-rock met de snelle vioolpartijen, prachtig. Achter de computer speelde ik driftig luchtviool en zong uit volle borst mee. Dat ik de helft van de tekst niet verstond maakte niet uit, ik knauwde gewoon net zo onverstaanbaar als John zelf.

California Theatre Nu woon ik weer in de Verenigde Staten en wat blijkt: John Mellencamp bestaat nog steeds! Sterker, hij heeft diverse nieuwe platen gemaakt en hij treedt nog altijd op! Toegegeven, hij is intussen zestig, en niet meer de hottie die hij ooit was, maar hij krijgt nog steeds goede recensies. En hij kwam naar San José! Eric kocht kaartjes voor een “Evening of conversation and music with John Mellencamp” en om iets na zevenen liepen we het California Theatre binnen.

De aanleiding voor deze avond was de uitreiking aan Mellencamp van de John Steinbeck Award. Deze prijs wordt jaarlijks uitgereikt aan een succesvol artiest die het opneemt voor de gewone man. Hij is bijvoorbeeld al uitgereikt aan muzikant Bruce Springsteen en acteur Sean Penn, maar ook aan documentairemaker Michael Moore (van Bowling for Columbine).

Na de prijsuitreiking werd Mellencamp geïnterviewd door een bekende Amerikaanse popjournalist. De journalist stelde aardige vragen en Mellencamp kwam steeds meer los. Hij nam het gesprek helemaal over, en bleek erg grappig te zijn; ik heb zitten schateren. Interview Mellencamp Maar na zo’n twintig minuten trok er ineens een golf van rumoer door de zaal. We hoorden kreten van verbazing, en de vrouw naast me sloeg een hand voor haar mond. Geschrokken keken we om ons heen, wat was er aan de hand? Toen zagen we het. Er werd hier een wet overtreden, en wel zo schaamteloos dat het publiek zich geen houding wist te geven. In Californië, de bakermat van het rookverbod ( sinds 1995), waar je zelfs buiten op de stoep niet binnen zes meter van een deur of raam mag roken, stak Mellencamp zomaar midden op het podium een sigaret op. Het lijkt misschien een niemendalletje, het was tenslotte maar een sigaretje, maar roken wordt hier heel serieus opgevat. Het mag bijna nergens, iedereen houdt zich keurig aan de regels, en zelfs dan wordt het verbazingwekkend slecht getolereerd. Diverse malen heb ik wandelaars buiten op de stoep luidkeels horen klagen over een “legale” roker vele meters verderop. Mellencamp’s daad, op het podium van een theater, net na het ontvangen van een prijs, was dus ongelofelijk provocerend. De journalist was van de schrik zijn tekst kwijt, en de hele zaal wachtte gespannen af wat er gebeuren zou.

Acoustisch nummer Na een minuut van pijnlijke stilte, waarin we Mellencamp bijna aan zijn sigaret konden horen zuigen, stapte er iemand met een asbak uit de coulissen: Mellencamp mocht verder roken. De journalist herstelde zich en vervolgde zijn vraag. De zaal ademde weer. Het publiek was duidelijk opgelucht dat de avond gewoon verder kon gaan, maar ik hoorde ook veel afkeurend gemompel om me heen. Natuurlijk, wat Mellencamp deed was in de ogen van velen echt schandalig. Maar zagen die mensen dan niet wat hier net gebeurd was? De arme rokers zijn in Amerika verworden tot een kleine, onderdrukte groep met steeds minder rechten. Bijna niemand durft het voor hen op te nemen, en al helemaal niet in het openbaar. En... had Mellencamp niet juist voor zijn steun aan onderdrukten die prijs gekregen? Bevestigde hij hiermee niet juist dat hij die prijs verdiende?

Mellencamp plus band Tijdens het interview relativeerde Mellencamp het schrijfproces van zijn liedjes. Vaak deed hij maar wat, zo vertelde hij, en begreep hij zijn eigen teksten zelf pas vele jaren later. Of hij worstelde eindeloos met een regel die hij niet vond lopen, om er decennia later achter te komen dat dat de beste regel was van allemaal. Of zijn oma, die hem had opgevoed, sprak hem bestraffend toe en inspireerde hem daarmee tot een nieuwe hit. Drie keer pakte Mellencamp tijdens het interview zijn gitaar om een nummer te spelen. Zonder verhullende drums en basgitaar konden we goed horen dat hij zijn virtuositeit nog lang niet verloren heeft, en met zijn rauwe stem bevestigde hij het aloude adagium dat sommige dingen met de jaren alleen maar beter worden. Ik heb hier onderaan twee filmpjes geplaatst van akoestische nummers, door ons opgenomen.

Na het interview kwam Mellencamps zeskoppige band het toneel op en zette met zijn grootste hits het California Theatre op een schudden. Het was een prachtige “evening of conversation and music” die veel te snel afgelopen was.


Click to play! Mellencamp hangt de komiek uit met een verhaal over zijn oma (met ondertiteling). Zij noemde hem "Buddy." Daarna speelt hij het nummer Longest Days. (4:57)


Click to play! Mellencamp speelt het nummer Jack and Diane, voorzien van het nodige commentaar. (3:29)

Bed Bugs
21 oct 2012

“Sleep tight, don’t let the bed bugs bite!” Het is zo’n grappige, vlotte Amerikaanse manier om iemand welterusten te wensen. Zo onschuldig ook, want voor bed bugs - bedwantsen of bedluizen in goed Nederlands - hoef je echt niet bang te zijn. Die komen sinds de jaren 1940 amper meer voor, en al helemaal niet in een normaal, fatsoenlijk huishouden. Toch?

Vergeet het maar. De bed bugs zijn terug. En dit keer is het ze menens.

Midden juni had ik op een dag ineens een stuk of vijftien rode bultjes die godvergeten gruwelijk jeukten, zo erg dat ik mezelf blauwe plekken en open wonden krabde. Muggenbulten, nam ik aan. Ik kon me niet herinneren dat ik zo vaak gestoken was, en al helemaal niet op zulke rare plekken (vier bulten op mijn buik!?), maar wat moest het anders zijn? Ik reisde naar Nederland, de bulten verdwenen langzaam, en ik dacht er niet meer aan totdat ik ongeveer anderhalve week terug was in San José. Hoppekee, daar had ik er weer een stuk of tien. En ik had geen mug gezien!

Tijd voor internet. Na een uurtje enge foto’s bekijken begreep ik dat de beten van bedwantsen veel op muggenbulten lijken, maar veel meer jeuken. De jeukende bulten verschijnen vaak pas één tot twee weken na de beet. En verder hebben ze een typisch kenmerk, namelijk drie bultjes op een rij. De Amerikanen noemen dat “breakfast, lunch, and dinner.” Het arme beest wordt dan tijdens de maaltijd verstoord, en gaat even later een centimetertje verderop door. Nou, drie bultjes op een rij had ik nergens, dat wist ik zeker. Ik schoof mijn broekspijp omhoog om de punt van mijn nagel eens goed hard in een kriebelende bult te jassen, en keek meteen even goed. Verrek. Het waren er warempel drie op een rij. Snel liep ik naar de badkamer, en tuurde over mijn schouder in de spiegel naar de jeukende plek op mijn rug. Ook drie op een rij. O jee. Ik keek mijn spiegelbeeld geschrokken aan. We hadden bedwantsen in huis.

Het idee dat er ’s nachts torretjes het bed in kruipen, die over mijn huid lopen en mijn bloed drinken, sprak me niet heel erg aan, om het zacht uit te drukken. Van de foto’s van bedwantsen op internet kreeg ik de kriebels, en toen ik een National Geographic filmpje zag (twee minuten lang; kijk en huiver) dreigde er regelrechte paniek. Maar ik beheerste mezelf, en stak mijn nerveuze energie in het urenlang zoeken naar informatie op internet. Het resultaat? Ik zal het maar niet in mijn CV zetten, maar ik durf wel te beweren dat ik een aardige bed bug expert ben geworden.

Bed bugs wereldwijd Wat blijkt, door de toegenomen aantallen reizigers en hotelovernachtingen is de bedwants bezig aan een comeback. Denk niet dat dit een probleem is van ontwikkelingslanden: ze komen vooral voor in Europa en Amerika. In Amerika zitten ze volop in de San Francisco Bay Area, waar wij wonen. Hoe zijn wij eraan gekomen? We weten het niet. Ze kunnen in een hotel in onze koffer zijn gekropen en meegelift, maar ze kunnen ook gewoon van de buren gekomen zijn. Ze kunnen namelijk via pijpleidingen, stopcontacten, en ieder willekeurig kiertje je huis in.

Bed bugs in Amerika Bedwantsen zijn zo plat als een bankpasje, en kunnen zich overal verstoppen. Ze leven in je matras, onder je vloerbedekking, of in de schroefdraad van een los schroefje in je kast. Ze kruipen diep weg in de lamp op je nachtkastje, en leggen hun eitjes tussen de bladzijden van je boeken. Stel nou bijvoorbeeld dat ze tussen twee aan elkaar gelijmde planken gaan zitten. Dan vind je ze nooit!

Het is dus erg moeilijk om ze uit te roeien. Volgens veel websites kun je dan ook het beste een gespecialiseerd bedrijf laten komen. Die hebben soms speciaal getrainde honden, die bed bugs op kunnen sporen. Meestal is de aanpak echter minder gericht, en wordt je hele appartement volgespoten met zwaar gif. Het beheer van appartementencomplexen zoals het onze is natuurlijk als de dood voor een plaag, dus we realiseerden ons dat we misschien zelfs wel verplicht waren om het te melden, en een bedrijf te laten komen.

Maar... wij besloten het eerst eens zelf te proberen op te lossen. Ook wilden we weleens zo’n beest vangen, om bewijs te hebben, voordat we aan zulke gigantische alarmbellen trokken. En bovendien... nou ja, laat ik maar eerlijk bekennen dat ik me wel uitgedaagd voelde. Op het moment dat de bedwantsen bij mij tussen de lakens kropen hadden ze wat mij betreft hun doodvonnis verklaard. Ik vatte het zeer persoonlijk op. Wilden ze oorlog? Die konden ze krijgen!

Op internet vond ik een mooi “integrated pest management plan” tegen bedwantsplagen, plus nog diverse andere tips. Ik smeedde ze samen tot een concreet stappenplan, een overdonderende aanval vanuit meerdere richtingen tegelijk, waar de perfectionist in mij helemaal gelukkig van werd.

Gevechtstenue Anderhalve week later hadden we alle spullen in huis. Mijn handen jeukten - letterlijk - om te beginnen. Ook Eric had schoon genoeg van onze ongenode gasten. Hij werd weliswaar veel minder gebeten dan ik, maar bij hem nuttigden ze de maaltijd graag in zijn gezicht. Getooid in gevechtstenue (zie foto) begonnen we dus de tegenaanval.

Om te beginnen sloten we de ontsnappingsroutes af, om te voorkomen dat een bedwants het strijdtoneel zou ontvluchten naar een andere kamer. We spoten gif langs alle plinten, en we schroefden alle plaatjes van stopcontacten van de muren en spoten daar ook gif achter. Stopcontacten zijn namelijk een bekende verstopplek c.q. vluchtroute voor bed bugs. Vanaf nu mochten de beestjes gaan rennen wat ze wilden - en dat schijnen ze hard te kunnen - er was geen ontsnappen meer aan, want ze zouden hoe dan ook door gif heen komen. Op de plinten spoten we eerst een kortwerkend gif, gevolgd door een gif dat een paar weken blijft werken. Met het langwerkende gif pak je ook nog de bedwantsen die ergens anders verstopt zaten maar er ’s nachts nietsvermoedend doorheen komen kuieren, en de jonkies die nog uit verborgen eitjes komen. Deze beide giffen zijn vloeibaar, en dus niet geschikt voor elektronica, en daarom puften we in de stopcontacten diatomeeënaarde, een poeder waarvan insecten uitdrogen.

De inhoud van alle kasten ging de slaapkamer uit. Omdat we niet wisten waar onze vijand zich ophield was er een groot risico op verstekelingen: bedwantsen die, verstopt in een sok of de wekkerradio, ongemerkt naar een andere kamer meeverhuisden om daar een nieuw leven te beginnen. Daarom ging alle kleding rechtstreeks de droger in, een uur op de heetste stand; daar kunnen ze niet tegen. De rest stopten we in afgesloten plastic zakken, en de televisie pakten we in in plastic en heel veel duct tape. Toen alle kasten leeg waren spoten we ze in met dezelfde gemene gifcombi als de plinten.

Gif Het was intussen het heetst van de dag, bijna veertig graden, en we waren doodmoe, maar stoppen was geen optie. Tot nu toe hadden we namelijk alles zorgvuldig geïnspecteerd, en nog geen bed bug gezien. Geen eitje, geen poepje, niets! We naderden dus waarschijnlijk het hol van de leeuw: het bed. Ik gooide al het beddengoed (ook het dekbed en de kussens) in de droger, die overuren draaide en ons appartement nog lekker verder opwarmde. Eric pakte de schroevendraaier en sloopte de bekleedde plank van het hoofdeinde van het bed af. Deze constructie was hoogst verdacht, met enorm veel verstopplekken, en vrijwel niet “steriel” te krijgen. We zetten hem dus in een hoek, met een flinke kring gif eromheen. Daarbinnen zaten ze nog veilig, maar o wee als ze het ’s nachts waagden om eruit te komen!

We behandelden het metalen bedframe, en toen resteerden de matras en boxsprings. Daar zitten ze vaak in, en je krijgt ze er vrijwel niet uit. We spoten de matras een beetje laf in met alcohol, dat snel vervliegt en daarom niet gevaarlijk is als je er een paar uur later met je neus in gaat liggen, maar de kans dat we ze daarmee te pakken hadden was klein. Zwaarder gif wilden we hier niet gebruiken. Maar we hadden een mooie oplossing: we ritsten zowel de matras als de boxsprings in speciale hoezen waar bedwantsen niet doorheen kunnen. Bedwantsen kunnen anderhalf jaar zonder eten, dus die hoezen blijven voorlopig mooi zitten. We knikten grimmig naar elkaar: het bed was nu in ieder geval “clean.” En ja, misschien zaten ze er nog gewoon in, in hun knuistjes lachend omdat we ze niet hadden gezien, maar als dat zo was dan stond ze een lange hongerwinter te wachten!

Jonge bed bugs moeten vijf keer eten voordat ze zich kunnen voortplanten. Als je dus zorgt dat ze niet bij je kunnen komen, krijg je er in ieder geval geen nieuwe generaties meer bij. Ondanks onze zorgvuldige aanpak was het natuurlijk mogelijk dat we bedwantsen hadden gemist, dat ze nog ergens verscholen zaten en het gif wisten te omzeilen. Daarom isoleerden we het bed. We trokken het een eind van de muur, en zetten alle poten in speciale vallen. Dit zijn bakjes met een slotgracht met stijle, gladde wanden, waar insecten niet meer uit komen. Zo houd je ze dus uit je bed, en je ziet het meteen als ze ’s nachts naar je op zoek zijn geweest. Deze truc werkt natuurlijk alleen in combinatie met de hoezen, want anders zitten ze al in je bed!

Bed bugs wereldwijd Intussen zijn we een paar maanden verder. Het goede nieuws is dat we geen nieuwe beten meer hebben gekregen. In de vallen hebben we alleen een klein spinnetje gevangen. De conclusie is dus duidelijk: deze slag was voor ons!

Maar helaas... we zijn er nog niet. De bedwantsen zijn nu namelijk op psychologische oorlogvoering overgestapt. Als ik me ’s nachts half slapend omdraai, voel ik zachte duwtjes in mijn rug. Ik hoor piepkleine stemmetjes, verstikt van angst, roepen, “Help! Laat me eruit! Ik heb honger!” De bed bugs hebben Google ook al aan hun kant. Als straf voor al het zoeken naar middelen on hen te vermoorden, kan ik nu nog steeds geen webpagina openen of de bed bugs kijken me vanuit alle hoeken van het scherm hongerig aan. Al wekenlang type ik zoekopdrachten in over konijntjes, konijnenhokjes, en baby konijntjes, alles om maar lieve plaatjes in de advertenties te krijgen, maar de bedwantsen met hun opengesperde bekken zijn niet kapot te krijgen.

De TV halen we maar niet meer uit het plastic, daar kunnen ze best in zitten. En die dichtgesealde zakken met de spullen uit de kasten? Die liggen nog altijd geseald en wel op de grond. Wat moeten we daar nou mee? Hadden we daar in ieder geval maar geen transparante zakken voor gebruikt, want ik durf nu niet eens meer in die hoek van de kamer te kijken. Want stel nou dat de bed bugs bijvoorbeeld tussen de pleisters zaten, en nu dus in één van die zakken. Stel, er zaten vijf vrouwtjes bij, en die leggen elk vijf eitjes per dag. Dan zitten er nu, na twee maanden, 1500 bed bugs in die zak! Zie je ze al over elkaar heen krioelen? Zie je de zak, zachtjes kolkend, al langzaam door de kamer glijden?

We hebben het zwaar onderschat, dat is wel duidelijk. Dus wij dachten de bed bugs met ons superieure homo sapiens intellect wel even de baas te kunnen zijn? Mooi niet! De eerste slag was dan wel voor ons, maar de oorlog hebben we nog lang niet gewonnen.

Grote Vette Goth Geisha
15 sept 2012

In Nederland heb ik al jaren een vaste kapster waar ik heel tevreden mee ben. Ze kent mij, weet welk kapsel bij me past, geeft me eerlijke tips, en heeft al een aantal keren de schade hersteld van een knipbeurt in het buitenland. Maar helaas, ik ben tegenwoordig maar twee keer per jaar in Nederland, en met twee bezoekjes aan de kapper red ik het niet. Dus moest ik hier op zoek naar een kapper.

Vorige week was het weer zover. Met tegenzin stapte ik binnen bij de Super-Cut kapsalon bij ons in de buurt. Een meisje dat plukjes haar stond op te vegen kwam naar de kassa gesneld.
“Goedemiddag, hoe gaat het?” vroeg ze.
“Prima, en met jou?” antwoordde ik, keurig volgens de begroetingsetiquette.
Het meisje activeerde een toets-scherm. Ze zetten hier de details van je knipbeurt in de computer, zodat ze die bij een volgend bezoek weer op kunnen roepen.
“Wat is je voornaam?”
“Amy.” Ik heb een hekel aan mijn naam in het Engels. Die ‘th’ aan het einde van ‘Judith’ krijg ik amper uitgesproken. Bovendien is het echt een naam voor vrouwen boven de zeventig, zeg maar de Truus van Amerika. Als tiener heb ik het een poosje met Judy geprobeerd, maar dat was hem ook niet. Ik verzin nu dus vaak doodleuk een naam. Bij de smoothie-tent ben ik Juliette, bij de bibliotheek Conchita, en bij de afhaalpizza Cinderella (het blijft leuk om te horen omroepen dat de pizza voor Assepoester klaar is). Hier was het gewoon saai Amy.
“Wat is je achternaam?” vroeg het meisje hard.
Misschien verbeeldde ik het me, maar ik had het gevoel dat de drie kapsters die aan het werk waren, en hun drie klanten, allen meeluisterden. Ik vind het raar dat ik mijn volledige naam in zo’n openbare gelegenheid moet noemen. Privacy, ho maar. De vorige keer had ik dan ook geweigerd mijn achternaam te geven.
“Die zit niet in jullie systeem,” zei ik.
“Wat is je achternaam?” vroeg het meisje opnieuw, alsof ze het niet had gehoord.
“Die hebben jullie niet.” Ik trok de frons uit mijn voorhoofd en glimlachte vriendelijk.
“Dan zet ik hem nu in het systeem,” zei ze.
Shit. “Mijn achternaam is zo lang en moeilijk, dan moet ik hem helemaal spellen, dat wil ik jullie niet aandoen.”
“Spel hem maar, hoor.”
“Ehhh... Jones,” zei ik. Amy Jones dus, onthouden voor de volgende keer.
Het meisje keek me aan, zei niets, typte ook niets in, maar liep voor me uit naar een vrije stoel.

Ik kreeg een kapmantel om. Tussen de zwarte mantel en mijn nek propte het meisje een wit papieren doekje, zodat ik net een priester leek.
“Wat wil je vandaag laten doen?”
“Een beetje bijknippen en highlights,” zei ik.
“Alles helemaal blonderen?”
“Nee, alleen highlights, plukjes, zodat het er natuurlijk uitziet.” Ik wees naar mijn haar. “Zoals dit, maar dan bijgewerkt waar het uitgegroeid is.”
Het meisje knikte en pakte er een gelamineerd vel papier bij. Ze fronste en bestudeerde het vel aandachtig. Toen hield ze het me voor, en wees met haar vinger naar een getal.
“De highlights kosten minstens... zoveel,” zei ze zachtjes. Ze keek over haar schouder naar de andere klanten, en toen weer naar mij. “Is dat goed?”
Mijn naam mag door de zaak geschald worden, maar de prijs van highlights niet?
“Dat is goed,” zei ik.
“Daar komen de kosten van het knippen nog bij.”
Ik haalde mijn schouders op.
Het gelamineerde vel verdween in een la en het meisje pakte er een clipboard uit, met daarop een ander vel papier en een pen aan een koordje.
“Amy was de naam?”
Ik knikte.
“Hoeveel keer per week was je je haar?”
Ik keek in de spiegel vóór me, en zag in de reflectie de drie kapsters en drie klanten naar me kijken. “Dat varieert, maar rond de vijf tot zes keer,” mompelde ik.
“Met welke shampoo?”
Met welke shampoo? Ja daag. “Gewoon, simpele shampoo,” zei ik.
“Weet je het merk?”
Jazeker weet ik dat. “Nee,” zei ik.
“Wanneer heb je je haar voor het laatst gewassen?”
“Gisteravond.”
“Goed. Dan hoeven we dat nu niet te doen.” Ze vinkte een vakje aan op haar clipboard. “Zwem je weleens?”
“Ja.”
“Hoe vaak?”
“Dat varieert.”
Ze keek me indringend aan.
Weet je wat, ik ging er eens een spelletje van maken. Roep maar iets, wat kan het mij schelen. “Elke dag,” zei ik.
“In chloor?”
“In zee.” Ik glimlachte triomfantelijk. Wie gelooft dat nou. Ik zwem never nooit niet in zee, die is hier veel te koud. Bovendien is het drie kwartier rijden naar de kust.
Het meisje krabbelde wat op het clipboard. “Gebruik je ook medicijnen?”
Welja, en nu mijn medische geschiedenis de zaak in slingeren! Ik beet op mijn lip om een lach te onderdrukken, want deze vraag bood mogelijkheden. Schrijf maar op! Ik slik Prozac tegen de dwangneuroses, Flatustop tegen de winderigheid, en ik smeer drie keer per dag Vagistat. Voor de - je weet wel - schimmel. Elke ochtend een zetpil tegen overmatig zweten. O, en Valium natuurlijk, om mijn moordlustige woedeaanvallen onder controle te houden. Die ben ik vanmorgen trouwens vergeten, moet ik straks maar gauw nemen.
Dat alles zei ik natuurlijk niet, ik beheerste me keurig. “Nee,” zei ik nadrukkelijk, en keek de kapsters één voor één aan in de spiegel. “Geen medicijnen.” En m’n pincode is 5458, had je die al opgeschreven?
Het meisje trok één wenkbrauw op, en zette een kruisje.
“Maar...” vroeg ik, “waarom willen jullie dit eigenlijk allemaal weten?”
“Omdat chemische stoffen in het haar kunnen opstapelen, en het hechten van de verf beïnvloeden.”
“Geldt dat ook voor highlights?” vroeg ik. “Dan gebruik je toch geen verf?”
“Nee, dat geldt niet voor highlights.”
Okeeeeee......
Met een glimlach gaf het meisje mij het clipboard. “Kun je dit ondertekenen?”
Ik nam het aan. Het was helemaal ingevuld, op mijn achternaam na. Tja, dat zag er zo ook niet uit.
“Zal ik dan toch mijn achternaam maar invullen?” vroeg ik.
Het meisje knikte gretig.
‘Archangelski,’ vulde ik in, en zette een handtekening. Amy Archangelski dus. Mooie naam. Onthouden.
Het meisje viste een rekenmachine uit een lade en tikte wat in. Na een poosje draaide ze het schermpje naar me toe. Ze keek schichtig over haar schouder en fluisterde, “Het totale bedrag, highlights en knippen, komt hierop neer. Is dat goed?”
“Ja.” Zag ik er zo armlastig uit dat ze het twee keer moest vragen?
Ze legde de rekenmachine weg en gebaarde naar een andere stoel, met een wasunit erachter. “Als je daar plaatsneemt dan zal ik je haren wassen.”
“Dat hoefde toch niet? Ik heb ze toch gisteravond gewassen?”
“Dat is beter als het haar geverfd wordt, om de medicijnen eruit te wassen zodat de verf beter hecht.”
“Maar ik verf niet! En je hebt net zelf ingevuld dat ik geen medicijnen slik!”
“Nee, maar aangezien je elke dag in zee zwemt, was ik toch liever de verontreiniging eruit, dat is denk ik ook beter bij highlights.”
Ik hief mijn handen als klauwen naar mijn hoofd, om mijn haren uit te trekken, maar de kapmantel zat in de weg. Met een zucht stond ik op. Dit is nou net het leuke aan het beleven van een andere cultuur, hield ik me voor, en liep naar de wasunit.

Ruim een uur later zat ik in een knipstoel. Het meisje had mijn haren gewassen, een oudere Spaanssprekende vrouw had de highlights gedaan, en daarna had het meisje mijn haren opnieuw gewassen. Ik was benieuwd wie me nu ging knippen. Tot mijn grote spijt zag ik dat Yvette de vrouw in de stoel naast mij aan het knippen was. Yvette had mij de vorige keer geknipt, en toen was het - bij hoge uitzondering - best goed gedaan. Helaas werd het nu een andere kapster. Ze kwam bij mijn stoel staan en stelde zich voor als Tiffany.
“Dusss.... hoe gaat het vandaag?” vroeg Tiffany, terwijl ze met haar handen in de zij in de spiegel naar me keek.
“Uitstekend. En met jou?”
“Hoe wil je het geknipt?”
“Overal één inch eraf,” zei ik. Centimeters kennen ze hier niet, en met je vingers een afstand aangeven willen ze niet. Een inch of een halve inch, andere opties heb ik nog niet kunnen ontdekken.
“En hier achter?”
“Gewoon een inch eraf,” zei ik. “Ik wil hetzelfde kapsel als dit, maar dan een beetje korter.”
“En hier bovenop?”
Geduldig blijven. En hou die glimlach op je smoel. “Een inch.”
Ik keek meewarig in de spiegel naar Yvette, die nog steeds naast me aan het knippen was. Yvette is groot. Ze zal zo’n één meter tachtig zijn, en ze heeft een flinke peer-figuur met een bolle kop erop. De honderdvijftig kilo haalt ze wel. Volgens mij betekent Yvette ‘kleine Yves.’ Je gaat je angstig afvragen hoe Yves er zelf uit ziet.
Ik kreeg een idee, en wees naar Yvette. “Zij heeft me de vorige keer geknipt, en dat is goed bevallen. Misschien kan zij uitleggen wat ze gedaan heeft?”
Tiffany fronste en keek naar haar collega. “Yvette, heb je even?”
Yvette kwam bij mijn stoel staan, zwijgend, haar gezicht onbewogen als altijd. Ze is niet zo van de glimlach, en dat gekke begroetingsritueel doet ze ook niet aan mee.
“Jij hebt haar eens geknipt, zegt ze?” vroeg Tiffany.
Yvette keek me met blanco gezicht aan. “Dat klopt.”
De twee kapsters begonnen een discussie over mijn haar, in voor mij onbegrijpelijk jargon. Er werden plukken van mijn haar opgepakt en weer losgelaten, en met de vingers werden driftige knipbewegingen gemaakt. Ik probeerde het gesprek niet te volgen, maar maakte van de gelegenheid gebruik om het fascinerende uiterlijk van Yvette eens op mijn gemak te bestuderen.

Het meest opvallende aan Yvette was toch wel dat haar bolle toet helemaal wit was gepoederd, met felroze blosjes hoog op de wangen. Haar lippen waren vuurrood. Haar ogen waren diepzwart opgemaakt, en de kohl lijntjes liepen ver door zodat het net leek of ze spleetogen had. Haar gitzwart geverfde haar was opgestoken in twee kleine knotjes, één boven ieder oor. De knotjes waren met roze strikken bij elkaar gebonden, en uit één ervan stak een roze bloem. Ik keek haar peinzend aan. Waar deed ze me toch aan denken? Toen het kwartje viel kon ik een glimlach niet onderdrukken. Yvette was een geisha!

Ik bekeek haar verder. Iets minder geisha waren haar zwarte pumps, en haar zwarte, met kant afgezette jurk. En de gigantische tatoeage van een spin, vijf centimeter lang, in haar hals, daar was echt niks geishas meer aan. Op haar ene onderarm zag ik een getatoeëerde grafsteen met een Middeleeuws kruis, op de andere arm gotische letters. Haar nagels waren zwart gelakt, haar oorbellen waren slangen met open bekken. En die lieve roze strikken in het haar? Daar stonden zwarte doodskopjes op geprint. Yvette was goth!

Ik had nog nooit zo iemand gezien, wat een verschijning. Haar teruggetrokken houding en haar uitdrukkingsloze blik zullen wel verdedigingsmechanismen zijn, ze zal wel vaak kritiek krijgen. Nou, niet van mij. Ik vond het prachtig! Wat origineel! Wat gewaagd! Wat vet!

Tiffany knipte mijn haar, en het was weer waardeloos. Al met al was ik twee en een half uur verder, zeventig dollar lichter, en had ik een egaal blond hoofd (niks highlights) met een kapsel dat nergens op leek. Grmpf. Heb ik al gezegd hoe deze kapsalon heet? Juist. Het meisje, de Spaanssprekende dame die me blondeerde, en Tiffany, ik ben er helemaal klaar mee. Maar er is hoop. Kleine Yves. Amy Archangelski zal de Super-Cut nog een àllerlaatste kans geven, maar onder één voorwaarde: alléén als ze de volgende keer èn geblondeerd èn geknipt wordt door die grote vette goth geisha.

Zonsverduistering
3 sept 2012

Eind mei was er in een deel van Noord Amerika een zonsverduistering te zien, en als doorgewinterde eclips-jagers mochten wij die natuurlijk niet missen!

Whiskeytown Lake Nou is de ene zonsverduistering de andere niet. Een gedeeltelijke verduistering, zelfs al is een flink deel van de zon door de maan afgedekt, is niet zo schokkend. Het licht lijkt wat minder, het wordt misschien wat frisjes, maar dat is het dan ook. Oneindig veel spectaculairder is een volledige verduistering, waarbij de zon helemaal onzichtbaar is omdat de maan ervóór hangt. Dat is een ontzagwekkende ervaring, waarbij het zo donker wordt dat de sterren te zien zijn en de dieren van slag raken. In de lucht hangt een zwarte zon met een witte krans, de corona. Doodeng is het, zelfs als je precies weet wat het is!

De zonsverduistering van eind mei was een annulaire verduistering, wat wil zeggen dat de maan wel midden voor de zon hangt, maar dat hij zo ver van de Aarde is (en daardoor schijnbaar kleiner) dat er rondom de maan een ringetje zon zichtbaar blijft. Het zou dus een stuk minder spectaculair worden dan een volledige verduistering, maar we hadden zoiets nog nooit gezien, het was op een zondag, en het was maar een paar uur rijden, dus we gingen ervoor.

Telescopen We parkeerden bij het Visitor Center van Whiskeytown Lake, een groot meer in het noorden van Californië. We waren erg vroeg, er was nog lang niets te zien, maar er stonden al heel wat telescopen op de zon gericht. Wij claimden een mooi plekje met uitzicht op het meer, door onze spiegelreflex camera daar op een statief neer te zetten. Vergeleken met de apparatuur van onze buurman (in een T-shirt van het Hawaii Mauna Kea observatorium) zag onze goeie camera er al lachwekkend uit, maar er werd pas echt gelachen toen we ook nog een piepklein groothoek cameraatje opstelden. Dat zal wel iets te maken hebben met het feit dat we hem - bij gebrek aan statief - met plakband in een struik ophingen...

De oogjes zijn een projectie van de zon met een flinke hap eruit We waren geïnstalleerd, en het wachten kon beginnen. Het was tegen de veertig graden en de zon brandde (nog) flink, dus de meeste mensen trokken zich terug onder een afdak, in stoeltjes en op kleden. Er hing een gezellige spanning. Regelmatig sprong er iemand op om even snel een blik door een telescoop te werpen, om vervolgens de schouders op te halen en weer snel in de schaduw te duiken. Nog niets te zien.

Na een uur of twee wachten gebeurde er iets. De eigenaars van de telescopen stonden lang en geconcentreerd naar de zon te turen, en er werd over en weer geroepen. Er werd op horloges gekeken, uitgeprinte vellen papier werden erbij gepakt, en er werd op laptops getikt. En even later knikten ze ernstig. Het was begonnen! Iedereen kwam uit de schaduw en mocht om de beurt door de grootste telescopen kijken om het met eigen ogen te zien. Inderdaad, als je heel goed keek dan zag je dat er rechtsonder een héél klein flintertje van de zon af leek te zijn. Het “eerste contact” tussen de zon en de maan was gemaakt!

Eclipsfanaten Tegelijk met het contact tussen de zon en de maan kwam het contact tussen de verschillende toeschouwers ook echt op gang. We moesten nog meer dan een uur wachten op het hoogtepunt, maar de tijd vloog nu om door de leuke gesprekken die we hadden met allerlei mede-eclipsfanaten. Men ging bij elkaar telescoopje kijken, er ontstonden verhitte discussies over filters en thermische stabiliteit, en de één kwam met nog wildere verhalen over zonsverduisteringen dan de ander. Zet een groep enthousiaste amateurastronomen en natuurkundigen bij elkaar en je hebt een feestje! Twee Duitsers spanden de kroon: zij waren speciaal voor deze zonsverduistering uit Duitsland naar hier gekomen. Hun prachtige foto’s vind je op hun pagina (scroll omlaag naar eind mei). Eén man trok veel bekijks met een grote camera obscura van karton, en wij demonstreerden hoe je met een verrekijker een mooie projectie van de zon - met hap eruit - kunt maken.

Projectie van het ringetje zon bij annulariteit Het moment suprême naderde, en de spanning steeg. Iedereen liep nerveus rond te drentelen, camera’s werden nog eens gecontroleerd, en speciale brilletjes werden driftig op- en afgezet om iedere paar tellen te checken hoe de hap uit de zon groeide. En toen was het zover, de maan hing midden voor de zon. Er werd gejuicht, druk gefotografeerd, mensen verdrongen zich om de grootste telescopen. Vier en een halve minuut duurde het, en toen... was het alweer voorbij. Er viel een vreemde stilte, we knipperden in het steeds feller wordende licht, we staarden naar het meer. Er kwamen wolken aandrijven. Mensen keken op hun horloges en constateerden verrast dat het al laat was, al avond. Gehaast, zwijgend, werden de telescopen weer ingepakt. Email adressen werden uitgewisseld, er werd vluchtig afscheid genomen, en er vormde zich een lange file richting de uitgang van het park.

Wij bleven tot het bittere einde, samen met het Duitse stel en een handjevol andere fanatiekelingen. We praatten na, en wachtten tot de zon weer helemaal rond was. Tot de show van de natuur echt voorbij was, inclusief de aftiteling. Er wachtte ons alleen nog een flinke autorit.
Verloop van verduistering
Was het nou de moeite waard? Zeker weten. De verduistering zelf was wel aardig, leuker dan een gedeeltelijke, maar hij kon niet tippen aan een volledige. Maar het was een erg gezellige middag met veel gelijkgestemden, en een leuk uitstapje naar een mooi gebied. En stel je toch eens voor: drie gigantische hemellichamen die met duizelingwekkende snelheid, al tollend, in drie dimensies om elkaar heen draaien en op een bepaald moment precies met elkaar in lijn liggen. Dat is toch indrukwekkend? En dat wij mensen dat dan ook nog eens exact kunnen voorspellen, is het niet prachtig? Dat moet je toch met eigen ogen zien!

Studiebol
26 juli 2012

Zoals een aantal van mijn lezers me fijntjes hebben laten weten is het een tijd geleden dat ik hier iets heb geschreven. Mijn smoes? Ik had het te druk met mijn studie. Echt waar. De studente Judith van twintig jaar oud had een hekel gehad aan mij nu: ik ben een ontzettend serieuze studiebol geworden, die de hele tijd vragen stelt onder college, en die keihard studeert. Niks “een zesje is goed genoeg.” Ik wil alles begrijpen en voor minder dan een negen doe ik het niet!

Vaak krijg ik de vraag wat ik nou eigenlijk studeer. Het antwoord is biotechnologie. De meeste mensen kijken me dan vertwijfeld aan. “Maar jij werkte toch in... iets anders?” Dat klopt, maar helemaal absurd is het ook weer niet. In een fotoalbum uit mijn kindertijd zit een vel papier waarop ik als pakweg zesjarige een aantal vragen moest beantwoorden. Eén van die vragen was wat ik later wilde worden. En in tegenstelling tot mijn vriendinnetjes kwam ik niet met stewardess of verpleegster aanzetten, maar staat er “Biolog, net als mama.”

Na “tolk” en een tijdelijke dwaling richting “skilerares” (tot grote hilariteit van mijn ouders; ik kon niet skieën en we woonden in de tropen) moest ik toch echt een studie kiezen. Met veel moeite wist ik de opties terug te brengen tot biologie of natuurkunde. Maar... ik was bang dat ik met biologie een bestaan tegemoet ging als bevende biologie-juf met grijze knot en dikke bril, dus werd het natuurkunde. En wat bleek, natuurkunde is niet alleen ontzettend interessant, het is ook nog eens heel breed toepasbaar en heeft veel raakvlakken met biomedische vakken. Zo werkte ik de afgelopen jaren bijvoorbeeld aan het ontwikkelen van een apparaat om te testen of mensen bepaalde ziekten hebben. Met de biologische zaken binnenin dat apparaat had ik op zich niets te maken, maar ik wilde er eigenlijk wel meer van weten.

University of California schild Het is dus niet zo vreemd dat ik eens ging zoeken naar de mogelijkheden om “iets met biologie of zo” te studeren in Californië. En wat bleek? Terwijl ik even niet oplette is er een fonkelnieuw gebied ontstaan, biologie 2.0! Biotechnologie wordt het genoemd, of biomedische techniek: spannend en lekker exact. Laat die geitenwollen sokken maar thuis, we gaan eens een paar enge rotziektes genezen! In blinkende laboratoria wordt uitgevogeld hoe een levend organisme - zoals een mens - nu eigenlijk werkt, maar dan ook precies. Wat is de exacte chemische samenstelling van een gen als het goed gaat, en hoe ziet datzelfde gen eruit als het mis gaat? Als de cellen op basis van een fout gen een eiwit maken, wat is dan de driedimensionale vorm van dat “foute” eiwit? Als het eiwit te hard werkt, en daardoor een ziekte veroorzaakt, kunnen we dan een slim chemisch stofje verzinnen dat het uitschakelt?

Dat soort dingen leer je dus bij de opleiding biotechnologie aan de University of California. Het is geen normale opleiding die leidt tot een diploma, maar het is bedoeld voor mensen die al werken en zich willen verbreden. Iedereen heeft op zijn minst een bachelors diploma (HBO). Het is de bedoeling dat je binnen drie jaar een bepaald aantal vakken afrondt, met een acht gemiddeld, en dan krijg je een certificaat. De meeste van mijn medestudenten hebben iets biologie-achtigs gestudeerd. Zo is er bijvoorbeeld een flinke groep studenten die in India of Vietnam een biomedisch diploma heeft gehaald; zij moeten een Amerikaans certificaat halen voordat ze hier mogen werken. Blijkbaar zijn er twijfels over het niveau van sommige Aziatische opleidingen. Maar ik ben zeker niet de enige met een niet-bio achtergrond; ik heb al naast electrotechnici, informatici, economen, en zelfs een filosoof gezeten. Wel merk ik dat wij “anderen” ontzettend veel harder moeten werken dan de bio mensen.

Studeren Qua leeftijd zit ik ook niet verkeerd. Mijn medestudenten varieren in leeftijd van midden twintig tot midden zestig, en iedereen is bloedserieus en sterk gemotiveerd. De twintigers zijn vooral afgestudeerden in bijvoorbeeld ecologie of botanie, die al een paar jaar werkeloos thuis zitten en zich nu aan het omscholen zijn naar dit gewilde vakgebied. Ze komen uit het hele land, want dit programma schijnt uniek te zijn. De dertigers, veertigers, en vijftigers doen deze studie vooral om zich te verbreden, voor hun carrièrekansen. En dan heb je ook nog wat gepensioneerden, die hier vooral uit interesse zitten.

Om goede cijfers te halen moet ik echt hard werken, maar dat is helemaal geen straf. Ik ben namelijk ontzettend leergierig, en ook deze stof vind ik werkelijk fascinerend. Ik vind het geweldig om te leren hoe het nou eigenlijk allemaal werkt, met die genen en eiwitten en zo, en er gaat een wereld voor me open! Natuurlijk, het leren over de wetgeving rondom medicijnen is weleens taai, maar als de professor dan een paar sappige verhalen vertelt over hoe men probeert die wetten te omzeilen, klaagt er niemand als het college uitloopt! De docenten hebben allemaal een toonaangevende baan hier in de regio, bijvoorbeeld hoofd toxicologie bij een groot pharmaceutisch bedrijf, of hoofd onderzoek bij een klein bedrijf, en ze vertellen vaak prachtige anecdotes uit hun eigen werkomgeving. Ik denk dat de meeste docenten de colleges grotendeels uit enthusiasme geven, dat ze het leuk vinden om hun kennis over te dragen op gemotiveerde studenten.

Studeren We hebben geregeld tentamens, maar verder zijn de les-methoden erg gevarieerd. Samen met een medestudente heb ik een rapport van 40 kantjes geschreven over de voor- en nadelen van het schenken van gratis AIDS medicijnen aan de derde wereld, ik heb een presentatie gegeven over leverkanker, en ik heb een literatuuronderzoek gedaan naar de nieuwste ontdekkingen op het gebied van erfelijke borstkanker. We kijken vaak naar webcasts van presentaties op congressen, en we moeten veel wetenschappelijke artikelen lezen; het is de bedoeling dat we bovenop de actuele ontwikkelingen zitten, zodat we ook leren over de medicijnen en therapieën van de toekomst. Erg leerzaam was het ook om met twee medestudenten (voor de nep) een eigen bedrijf op te starten om een apparaatje te maken dat epileptische aanvallen voorkomt.

Kortom, de studie is ontzettend leuk, en ik weet zeker dat ik er veel aan heb, al is het alleen maar persoonlijke ontwikkeling. Het is fantastisch dat ze hier een opleiding met deze opzet hebben, net toevallig hier waar ik woon, en ik grijp deze kans met beide handen aan!

Tenslotte, voor de kenners, dit zijn de vakken die ik in ieder geval heb gedaan of nog ga doen (misschien komen er nog wat bij):

  • Molecular Biology, Introduction
  • Drug Discovery, Introduction
  • Drug Development Process
  • Cellular Biology
  • Experimental Methods in Molecular Biology
  • Medical Devices, Design & Development
  • Gene Expression & Pathways
  • Biology of Cancer
  • Stem Cell Biology
  • Immunology

  • San Andreas
    2 feb 2012

    De San Andreas breuklijn, ooit van gehoord? Die beruchte grens tussen twee aardschollen, die op het punt van springen staat? Daar waar ze ieder moment een gigantische aardbeving verwachten? Nou, daar wonen wij zo’n beetje bovenop. Wij hebben zelf nog geen aardbeving gevoeld, maar er zijn bijna dagelijks kleintjes. Als je net de trap op loopt, of in de auto zit, mis je ze al. Daarom kijk ik regelmatig op deze site; even checken hoeveel aardbevinkjes ik vandaag weer gemist heb.

    Loma Prieta aardbeving De San Andreas heeft al een paar serieuze aardbevingen op zijn kerfstok. In 1989 was er bijvoorbeeld de Loma Prieta aardbeving, kracht 6.9, waarbij in San Francisco een dubbel-dekker brug instortte (zie de eerste en tweede foto). Een collega van Eric vertelde dat hij op dat moment in San José in zijn auto zat, en dat hij het wegdek voor zijn motorkap uit zag golven. Nog veel heftiger was de grote San Francisco aardbeving van 1906, kracht 7.9. Door de aardschokken scheurden gasleidingen, hetgeen leidde tot grote branden, en uiteindelijk lag 80% van de stad in puin. Op de brede zwart-wit foto zie je de brandende stad.

    Loma Prieta aardbeving In Point Reyes kun je mooi zien dat er bij de San Andreas breuklijn twee aardschollen langs elkaar af schuiven. Afgelopen zomer maakten we hier een korte wandeling naar een houten hek. Ooit was dit een doodgewoon hek, dat toevallig dwars over de San Andreas breuklijn stond, maar nu is het een toeristische attractie want tijdens de aardbeving van 1906 werd het hek in twee helften uit elkaar getrokken, die maar liefst 7 meter uit elkaar staan. Oftewel, de twee aardschollen verschoven toen, in een paar minuten tijd, 7 meter ten opzichte van elkaar.

    San Francisco aardbeving Een nog sterker voorbeeld van de bewegingen langs de San Andreas, op een veel langere tijdschaal, is Pinnacles National Monument. Dit is een halve vulkaan. Jarenlang stonden wetenschappers voor een groot raadsel: waar was de andere helft gebleven? Gelukkig werd hij uiteindelijk gevonden, aan de overkant van de San Andreas breuklijn, en ruim 300 km naar het zuiden!

    Bewegende aardschollen Dat de San Andreas een gevaarlijke breuklijn is moge duidelijk zijn, maar eigenlijk is het iets ingewikkelder. De grens tussen de twee aardschollen is waar wij wonen namelijk niet zomaar één scherpe lijn, het is een gebied vol scheuren. De San Andreas is verreweg de grootste, maar het goede nieuws is dat deze zich nu weleens een poosje koest zou kunnen houden. Men denkt namelijk, zo vertelde een seismologe ons op Kerstavond, dat de ergste spanning voorlopig van de San Andreas breuklijn af is, juist door de grote recente aardbevingen (1906 is recent in de seismologie).

    Het slechte nieuws kwam er natuurlijk snel achteraan: één van de zuster-breuklijnen, de Hayward, lijkt spanning op te bouwen en is al jaren overtijd, en deze ligt ook nog eens dichterbij waar wij wonen (wij wonen op de rode stip in de kaartjes). Deze informatie verontrustte mij een beetje, en wat doe ik meestal met vage zorgen en een snelle internetverbinding? Flink gaan surfen om er nog een hele hoop engs bij te zoeken, natuurlijk. En met succes! Bijvoorbeeld, de Hayward breuklijn loopt door een armer gebied, met slechtere gebouwen, dus de hele regio zou totaal ontwricht raken bij een zware aardbeving. Ook leuk is het effect van de grondsoort. Hoe zanderiger, hoe meer de grond beweegt bij een aardbeving, en hoe groter de schade. Point Reyes hek Wij wonen heel zanderig, dat begrijp je. Houten gebouwen van meer dan 2 verdiepingen hoog, die op een ondergrondse garage staan, zouden het aller àllergevaarlijkst zijn. Drie keer raden hoe wij wonen. Tenslotte, volgens de US Geological Survey is de kans dat er hier de komende 30 jaar een zware aardbeving plaatsheeft maar liefst 63%. Oei.

    Ik heb van de schrik een tijdlang wezenloos voor me uit zitten staren. Toen besloot ik me te gaan wapenen tegen dit vrijwel onafwendbare onheil. Gelukkig geeft de US Geological Survey ook adviezen over wat je vóór, tijdens, en na een zware aardbeving moet doen, en ik ben direct aan de slag gegaan. Ik heb een voorraad drinkwater in huis opgeslagen, en er ligt een zaklamp naast het bed. De boekenkast staat niet meer vlak achter mijn bureau, en kan me dus niet meer verpletteren als ik braaf aan mijn blog zit te werken. Breuklijnen Bay Area Ik heb al een paar keer “droog” geoefend in het vanuit mijn bureaustoel onder het bureau duiken, en ondanks het feit dat ik sterk in lenigheid uitgedaagd ben, gaat het steeds soepeler. Tenslotte hebben we het probleem van de uitvergrote foto’s aan de muur opgelost. De inrichters van ons gemeubileerde apartement hebben die foto’s, in loodzware lijsten, strategisch boven het bed en de bank gehangen. Ik werd er onrustig van, zat altijd klaar om bij de eerste trilling op te springen. Nu niet meer. Sinds vorige week hangen ze aan gezekerde haken; die jongens komen pas omlaag als de hele muur dat doet!

    Toen ik weer met een gerust hart aan mijn bureau durfde te gaan zitten ben ik eens gaan rekenen, want 63% klinkt natuurlijk heel bedreigend, maar hoeveel is het nou ècht? Het was een ingewikkelde som, maar als ik me niet vergis betekent “63% kans op een zware aardbeving in 30 jaar tijd” voor vandaag een kans van minder dan 0.01%. O. Zó weinig? Daar zit ik dan met m’n gezekerde haken en veertig liter drinkwater. Ik voel me een beetje alsof ik bij een kans op regen van één op tienduizend m’n regenbroek heb aangetrokken. Afin, ik ben goed voorbereid... maar voorlopig ga ik er maar gewoon van uit dat vandaag net zo’n mooie dag wordt als alle anderen!

    Zion Narrows
    28 dec 2011

    Nog een laatste keer controleer ik de manchetten bij mijn enkels en polsen. Voorzichtig lopen Alles klemt strak dicht, het lijkt warempel te werken. Eric ritst mijn pak boven op de schouder dicht. Ik kijk om me heen, om te controleren dat we niks laten liggen, en glimlach naar de paar dozijn mensen die naar ons staan te kijken. Een tikje superieur voel ik me wel. Zij stoppen namelijk hier... maar wij gaan verder. Voorzichtig zetten we onze eerste stappen in de rivier.

    Gisteren stonden we op ditzelfde punt. We hadden de auto bij de ingang van Zion National Park geparkeerd en waren met de bus de canyon ingereden, tot aan de laatste halte, Temple of Sinawava. Daarna gingen we te voet verder de kloof in, tot hier, waar het pad ophoudt. Hier begint het deel van de kloof dat the Narrows genoemd wordt: het wordt zo smal, en de rotswanden zo steil, dat je alleen door het water verder stroomopwaarts kunt. Starship Enterprise ahoy Toen we gisteren nieuwsgierig dieper de kloof in stonden te turen kwam er net een man in een spannend uitziend pak door het water aanlopen. Hij ging op een steen zitten en begon zijn pak uit te trekken. Ik ging naast hem zitten en begon - zomaar helemaal vrijblijvend, natuurlijk - eens wat vragen te stellen. En een paar uur later zaten we in een “adventure” winkel in het dichtstbijzijnde plaatsje net zulke pakken te passen...

    Click to play! Vanmorgen waren we in alle vroegte op, haalden in de winkel onze gehuurde spullen op, en controleerden of we the Narrows wel in mochten. De canyon vormt een scheur in een groot plateau, en als er ergens op dat plateau regen valt dan heb je een grote kans dat er plotseling een gigantische vracht water door de canyon komt, die alles voor zich uitspoelt. Hij is dus verboden gebied als er ergens op het plateau een redelijke kans op regen is. Dat was vandaag niet het geval, en we reisden weer met auto, bus, en te voet naar het einde van het pad. Daar trokken we neopreen (wetsuit) sokken aan, met eroverheen een soort gympen. Over onze normale kleding heen trokken we een droogpak (drysuit) aan. Verder hadden we een waterdichte zak en ieder een flinke houten stok. Starship Enterprise ahoy!

    Diep! Nu staan we hier, tot onze enkels in het water, op de rotsbodem van de rivier. Voorzichtig lopen we verder, en even later staan we aan de overkant, op een strandje van grind. De rivier is hier breed, en dus niet diep, we zijn maar tot onze kuiten in het water geweest. We lopen over het strandje naar de volgende bocht, waar het water al een stuk dieper is. Dit keer gaan we tot ons middel in het water. Het water drukt op het pak, de lucht wordt uit de pijpen naar boven gedrukt, waardoor we net boven water helemaal opblazen. We moeten onze voeten op de tast neerzetten, in het snelstromende water, dus we lopen langzaam.

    Het eerste uur is de kloof nog relatief breed. De wanden zijn net niet vertikaal, en hier en daar groeien struiken of zelfs boompjes aan de wand, de zogenaamde hangende tuinen. Click to play! We lopen in een smal strookje zon dat net de bodem van de canyon haalt, en krijgen het warm van het geploeter tegen de stroming in. Om af te koelen laat ik me tot over mijn borst in het koude water zaken.

    Naarmate we klimmen wordt de kloof steeds smaller en steiler, en de stroming neemt toe. Als je één been optilt voel je meteen hoe het water die naar achteren slingert - daar moet je je dus tegenin vechten. Op het andere been sta je in de stroming te wankelen. Ik leun zwaar op mijn stok.

    Na ruim twee uur lopen zijn we bij het begin van Wall Street. Hier wordt de kloof zo smal dat we bijna ingesloten zijn, de rotswanden zijn vertikaal of hangen zelfs over. De zon zien we allang niet meer, en het is fris. Bij Wall Street Het water, waar we intussen regelmatig tot onze borst in lopen, is hier 11 oC, en we zijn blij met onze droogpakken. Daaronder zijn we warm gekleed, met een lange onderbroek en spijkerbroek, en dikke truien.

    Na nog een half uurtje stroomopwaarts lopen keren we om. Ik ben fysiek al erg moe, en we moeten nog helemaal terug. Gelukkig gaat de terugweg iets gemakkelijker. Het water sleurt je been mee vooruit, en je hoeft hem alleen op de bodem te planten. Door de hogere snelheid en de toenemende vermoeidheid wordt de kans op een misstap op de rotsbodem ook groter, dus we blijven voorzichtig. We worden steeds handiger in het oversteken van de rivier. We zoeken de binnenbochten op, en steken steeds vlak boven een stroomversnelling over, omdat het water daar iets minder hard stroomt. Wall Street En we bewonderen natuurlijk de kloof. Schitterend is het hier, en het is een bijzonder gevoel om dwars door de rivier te lopen die deze kloof heeft uitgesleten. Sterker nog, de rivier die de kloof op dit moment aan het uitslijten is. We lopen met het water mee, en zien voor onze ogen hoe de rotswanden ingekerfd en uitgesleten worden. We helpen een beetje mee, we schoppen af en toe een steen omlaag en we laten onze vingers op ooghoogte door de uitgesleten groeven lopen. We voelen de ruwheid van de rotswand, versus de kracht van het water, aan den lijve. Een paar uur lang maken we er deel van uit.

    Laat in de middag strompelen we, door tientallen mensen aangestaard, het strandje bij het pad op. We zijn fysiek uitgeput, maar mentaal uitgelaten. Een vrouw van tegen de zestig spreekt me aan terwijl ik mijn pak uittrek. Of het pak van onszelf is, waar we het gehuurd hebben. Ik vertel haar over de winkel. Ga erheen en doe morgen the Narrows, adviseer ik haar. Niet twijfelen! Ik hoop dat ze het doet.

    Zion

    Yellowstone
    18 dec 2011

    Yellowstone is het grootste Nationale Park van de Verenigde Staten, en staat bekend om zijn overweldigende natuur. Old Faithful De bergen zijn indrukwekkend, de bossen uitgestrekt, de graslanden vruchtbaar, de meren sereen. Je kunt hier eindeloos wandelen en wilde dieren spotten. In de rivieren staan mannen zwijgend te vliegvissen, rond kampvuurtjes worden sterke verhalen uitgewisseld.

    Maar pas op... zie je ergens een sprankelend helderblauwe poel water, een lieflijk kabbelend beekje, een zacht borrelende bron? Blijf er af! Het water kan zomaar kokend heet zijn! Wandel je door een fris geurend bos? Wacht maar. Om de bocht komt de geur van rotte eieren je alweer tegemoet. Of denk je even over die kale grindvlakte te lopen om een foto te maken? Doe dat niet! Je zult door het flinterdunne korstje grond heen breken, en belanden in een giftige modder van zuur en opgeloste rots. Yellowstone is lang niet zo onschuldig als het lijkt!

    Volgens een geologische theorie zitten er in de mantel van de aarde, diep onder de aardkorst, een aantal hotspots waar de magma heter is dan elders. Great Fountain Geyser Deze hete magma is actief en komt weleens naar boven, en geeft dan ter plekke veel vulkanische activiteit. De hotspots staan stil ten opzichte van de Aarde, maar als een aardschol over de hotspot heen drijft, dan zie je op deze aardschol een spoor van vulkanische activiteit.

    De Noord Amerikaanse aardschol trekt langzaam over zo’n hotspot heen, en heeft een spoor getrokken van zeven caldera’s (grote kraters) lopend van Oregon naar Wyoming. Biscuit Basin De oudste is zo’n vijftien miljoen jaar oud; de jongste vormt het hart van het huidige Yellowstone. Met een doorsnee van 65 km is de caldera van Yellowstone de grootste op aarde. Zo’n 640 duizend jaar geleden brak de magma van de hotspot hier in de vorm van een kring door het aardoppervlak heen, en het stuk aarde binnenin die kring brak af en zakte als een prop omlaag.

    Zelfs nu nog zit de hete magma aan de rand van de caldera, rondom de prop, dichtbij het aardoppervlak, waardoor er een cirkel van vulkanische activiteit is. Bron bij West Thumb Zo zijn er honderden geysers in Yellowstone. Old Faithful, de beroemdste, blaast ongeveer iedere anderhalf uur kokend water de lucht in. In het Visitor Center bij Old Faithful staat een groot bord waarop de verwachte tijd van de volgende eruptie staat, en vanaf zo’n twintig minuten eerder komen de toeschouwers al aanzetten. De toeristen, die eind september veelal oud, dik, en slecht ter been zijn, schuifelen op hun witte gympen naar de banken rondom de geyser. Bron langs Firehole Lake Drive Met een diepe zucht ploffen ze neer, en richten hun blik op de dampende hoop stenen voor zich. Old Faithful laat soms wat op zich wachten - helemaal precies kunnen ze niet voorspellen wanneer hij zal spuiten - maar hij stelt nooit teleur. We horen wat gerommel, er lijkt meer stoom uit het gat in de grond te komen, en dan begint het. Tientallen meters hoog spuit het water de lucht in, en de honderden mensen op de bankjes slaken kreten van verbazing. Mammoth Springs Even zakt het water - was het dat al? - maar dan spuit hij nóg hoger, en de toeschouwers roepen het uit. Ik ook. Het is dan ook echt indrukwekkend.

    Sommige geysers gaan om de paar minuten af, andere om de paar dagen. Wij hadden het geluk om net bij een geyser aan te komen kuieren toen hij afging, om vervolgens te horen te krijgen dat hij heel beroemd is en het maar om de paar dagen “doet.” Ook buiten de geysers barst Yellowstone van de geothermische activiteit. Yellowstone Canyon, Lower Fall Overal zijn op een paar decimeter boven de grond houten wandelpaden aangelegd die leiden langs bronnen, rookpotten en modderpoelen. De rookpotten sissen dreigend, en stoten zwavelige rookwolken uit. De modderpoelen borrelen er vettig op los, en met kleffe geluiden worden fledders modder de lucht in geslingerd. Verreweg het mooist zijn de bronnen. Aan de randen, waar het water aangenaam warm is, groeien bacteriën die de rotsen rood en geel kleuren. Bij Mammoth Springs vormen de restanten van dode bacteriën, in combinatie met afgezette mineralen, een getrapte serie van bakjes waar het warme water al plonzend in afdaalt.

    De geothermische activiteit is een ontzettend populaire en fascinerende kant van Yellowstone, en trekt miljoenen bezoekers per jaar, maar een andere attractie die je echt niet mag missen is de Yellowstone Canyon. Hier stort de Yellowstone Rivier zich via twee prachtige watervallen omlaag. Yellowstone Canyon Vanaf 1903 leidde de slimme “Uncle Tom” Richardson zijn dik betalende gasten via ladders en touwen diep de canyon in, tot vlak onder één van de watervallen, voor een spectaculair uitzicht. Vandaag de dag kom je hier via een metalen trap met 328 treden.

    Yellowstone is het oudste Nationale Park van de Verenigde Staten, uit 1872, en het is volkomen terecht dat men toen al inzag dat dit gebied beschermd moet worden. Mocht je in de buurt zijn, ga er dan vooral op bezoek.

    Jacht op Wild
    11 nov 2011

    Langzaam draai ik de zoeker totdat ik zijn kop midden in beeld heb. Ik houd mijn adem in. Ik verplaats mijn gewicht op mijn andere knie, en - er knapt een takje. Met een ruk draait het hert zijn kop in mijn richting, en het lijkt of hij begrijpt wat er gebeurt. Zijn vochtige bruine ogen kijken me vragend aan. Maar ik ben meedogenloos. Rustig laat ik de druk op mijn wijsvinger toenemen, tot ik de metallische klik hoor. Jagen anno 2011: het beeld van het hert is vastgelegd in pakweg 10 miljoen pixels.

    Yellowstone National Park is met zo’n 100 x 90 vierkante kilometer het grootste nationale park van de Verenigde Staten. Één van de doelen van het park is om veilig onderdak te bieden aan wilde dieren. Zo leefden er in dit gebied ooit nog maar 23 bisons, maar mede door hun beschermde status in het park zijn het er intussen zoveel dat je je best moet doen om ze niet te zien.

    Muskusrat Wij houden wel van de “jacht” op wild, en op vakantie in Yellowstone kregen wij daar volop de kans toe. Een voorbeeld: tijdens een wandeling langs de Beaver Lakes in de buurt van Mammoth Springs zagen we ineens iets door het water schieten. “Ah, een bever!” was onze logische conclusie, en die zie je niet vaak overdag, dus slopen we naar de rand van het meer, waar we een klein uur doodstil, als Indianen op jacht, hebben staan kijken. Het bleek een muskusrat te zijn. Ja, ik weet het, dat klinkt een stuk minder, maar is dat wel terecht? Het was namelijk een mooi beestje om te zien, en hij trakteerde ons op een leuke show. Onder luid meerstemmig gepiep (een nest?) ging hij links van ons grashalmen afknagen, die hij vervolgens in zijn bek meenam naar een plek rechts van ons, waar hij ze inbouwde in een nest. Een muskusrat met verhuisplannen, blijkbaar.

    Wolf Veel van onze medetoeristen waren gepensioneerde stellen die regelmatig hier in het park komen. Deze mensen hebben vaak enorme zoomlenzen bij zich, en dure telescopen op statieven. Tegen zonsondergang troffen we ze met tientallen tegelijk op uitzichtpunten, in dikke fleecetruien gehuld, de laatste nieuwtjes over de “jacht” uitwisselend.

    Meestal hoopten de gepensioneerden wolven te zien, en om ook een wolf te scoren gingen wij voor een twee-traps benadering die we zelf wel slim vonden. Eerst “joegen” we op pensionado’s met telescopen. Daar waar er een aantal bij elkaar stonden, en waar hun lichaamstaal enthousiasme uitstraalde, stapten wij ook uit. Dan gingen we bij ze in de buurt staan, een paar keer glimlachen, een beetje tegen ze aan schurken, en na een poosje vroegen we of er wat te zien was. Bij de derde poging was het al prijs! Aan de overkant van het dal liepen drie wolven! Met onze verrekijker waren ze amper te vinden, maar onze nieuwe vrienden lieten ons met alle plezier (en gepaste trots) door hun fraaie telescopen kijken. In de foto met de zwarte cirkel (het oculair van een telescoop) zie je binnen in die cirkel, als je heel goed kijkt, een zwart stipje. Dat is een wolf. Ver weg, maar... check!

    Coyote Coyotes waren ook erg populair onder de gepensioneerden. Nou, daar blunderden wij eigenlijk tegenaan. We reden rustig over één van de wegen in Yellowstone toen we ineens een stuk of acht auto’s langs de kant van de weg geparkeerd zagen staan. Een lint van mensen stond allemaal in dezelfde richting te wijzen. Anderen waren gehaast hun zoomlenzen uit de auto’s aan het takelen, de statieven aan het opbouwen. Nou, dan weet je het wel! Stoppen! Wat? Waar?? Dit keer hadden we geen telescoop nodig: op een krappe dertig meter van de weg stond een coyote in het dorre gras. Hij stond met de snuit naar de grond gericht, de oren af en toe draaiend, één oog op de mensen langs de kant van de weg. Wat deed dat beest daar? Wij hadden ons huiswerk gedaan. In het foldertje van Yellowstone stond dit gedrag van een coyote precies beschreven, en er stond bij dat het dier in dat geval vóór een muizenhol staat te posten. Hij poseerde een tijd lang, kantelde zijn kop naar links en naar rechts, keek een keertje om, en liep toen rustig het bos in.

    Coyote Op de camping in Madison, Yellowstone, hoorden we rare geluiden. Het vroor, en we zaten in dikke pakken kleding zo dicht mogelijk bij een kampvuurtje. Niet ver weg, in de bossen net buiten de camping, hoorden we rare melodieuze fluittonen. Wolven, dacht Eric. Welnee, kinderen met een fluitje, concludeerde ik, die blijkbaar urenlang rondzwerven in het donker in een bos. Op zich vreemd, maar er gebeuren wel meer vreemde dingen in dit land.

    Edelhert De volgende middag stonden we geparkeerd in het centrum van Mammoth Springs. Eric was boodschappen gaan doen en ik stond onder de achterklep van de auto, diep voorovergebogen, in een bak te graaien. Ik moet het toch gehoord hebben, denk ik achteraf, dat al die mensen naar me riepen. Maar ja, ik had haast en ik was erg geconcentreerd aan het zoeken naar mijn toilettas. Pas toen ik vlak achter me hoeven over het asfalt hoorde roffelen keek ik op. Er kwam een edelhert (elk) rakelings achter me langs gestoven, het gewei vooruit. Voor ik het wist stond hij bij de voorkant van de auto. Met open mond stond ik toe te kijken. Pas toen realiseerde ik me dat een park opzichter vanachter een rij geparkeerde auto’s naar me stond te roepen, bijgestaan door verschillende toekijkers. “Get in your vehicle! Get in your vehicle now!” Oh. Ja, ze hadden op de camping ook al gewaarschuwd dat je uit de buurt van die beesten moest blijven. Het was namelijk bronsttijd, en “the males are irritable and the females are grumpy.” Nou, het beest was me allang voorbij, dus het gevaar leek me geweken, maar ik stapte toch maar in.

    Edelhert Eric had de autosleutels meegenomen, dus ik kon nergens heen, en... ging maar foto’s maken door de voorruit van de auto. Knip, knip. Het edelhert kwam dichterbij en ging vlak voor de auto staan. Knip. En toen stak hij zijn snuit in de lucht en... begon keihard te burlen, hetzelfde gekke melodieuze toontje dat we ’s nachts op de camping gehoord hadden! Ha! Prachtige foto’s van een burlend edelhert, en weer een prangende vraag opgelost!

    Bisons zagen we veel in Yellowstone en de Grand Tetons, kuddes van wel 200 dieren. Soms zagen we er ook eentje alléén, zoals die bison die in Yellowstone in z’n eentje stond te grazen in een wei. Hij had geen haast, stond daar wat, keek ons amper aan. Ik zou durven zweren dat hij z’n schouders ophaalde.

    Bison Vanuit de auto maakten we foto’s van deze bison, vanuit iedere denkbare hoek, met iedere mogelijke lichtinval. Toen viel me een andere mooie foto-spot op, een warm geel veldje, met daarachter een kabbelende beek. En naast die beek - typisch Yellowstone - een borrelende, stomende poel water, zo’n geothermische warmwaterbron. Daar moest ik even heen! De bison stond te herkauwen, honderdvijftig meter links van ons; de beek was dertig meter naar rechts. De bison knikte, ja doe maar, en ik stapte uit de auto en liep naar de beek, met Eric achter me aan. We bekeken de warmwaterbron, maakten foto’s, stonden daar wat met de handen in de zakken, en toen keken we om. Daar stond de bison, op de weg! Hij keek ons boos aan, en langzaam maar zeker begon hij recht op ons af te lopen.

    Bison Een bison ziet er best aaibaar uit, zo met die dikke vacht rond de kop, maar het was wel een stier. En hij zag er dan misschien wat log uit, die beesten kunnen hard rennen en zijn ontzettend zwaar. Als een echte prairie-Indiaan kantelde ik mijn wang om te voelen waar de wind vandaan kwam. Linksom moesten we, want als we benedenwinds waren, dan rook hij ons niet meer. Dan waren we vast niet meer bedreigend. En hij mocht niet tussen ons en de auto komen. En we moesten snel zijn, maar niet zo snel dat hij paniek rook. Met kordate stappen liepen we met een boog richting de auto, we hielden hem in de gaten maar maakten geen agressief oogcontact. Opperste concentratie!

    Al gauw waren we benedenwinds, en achter de auto uit het zicht, en durfde ik weer te ademen. De bison stopte midden op de weg, een paar meter van ons af. Hij stond wat verward om zich heen te kijken, snoof de wind, schopte een keertje tegen het asfalt. Het mag dan een groot en indrukwekkend beest zijn, zijn kleine breintje was ons kwijt. Hij trapte nog eens, en toen liep hij naar de beek, naar waar wij net stonden. Hij had zijn plekje herwonnen.

    Bison In Yellowstone leven ook honderden beren, bruine beren (black bear) en grizzlies. Gelukkig is er al 25 jaar niemand door een beer gedood... tot deze zomer. Begin juli werd een wandelaar door een beer gedood, en eind augustus werd een dode wandelaar in het park gevonden, blijkbaar ook na een aanvaring met een beer. Toen wij eind september in Yellowstone aankwamen, met de nodige wandelplannen, waren beren dan ook het gesprek van de dag. Overal hingen waarschuwingen, iedereen had het erover. Van alle kanten kregen we te horen wat je doen moet als je tijdens een wandeling een beer ziet.
    1. Altijd herrie maken in de bossen, zodat ze weten dat je eraan komt en niet van je schrikken.
    2. Als je verse berenpoep ziet, omkeren.
    3. Als je ineens voor een beer staat, dan monotoon praten, langzaam achteruit lopen, en geen direct oogcontact maken.
    4. Als de beer op je af komt rennen, gebruik dan bear spray, een spuitbus met een prikkend goedje (hadden we niet).
    5. Als de beer je aanvalt, dan opkrullen en dood spelen. Nooit wegrennen, want dan zien ze je als prooi.

    Chipmunk Ietwat nerveus gingen we wandelen. Dat herrie maken in het bos vonden we raar, dus dat deden we niet. Chipmunks en eekhoorns, daar barstte het van, maar van beren was geen spoor. Tot de Beaver Lakes wandeling. We liepen door een dicht stukje bos toen we ineens een kakelverse drol vóór ons op het pad zagen liggen. We keken elkaar even aan, maar liepen door. Een aantal bomen verder lag er nóg eentje, nóg verser, deze dampte nog. En even later zagen we een breed spoor door hoog gras lopen, van ons pad naar een meertje. Ehhhh... We overlegden even. In omkeren hadden we geen zin, maar aan puntje 1 gingen we ons verder maar houden. Ik pakte een stok en heb de rest van de wandeling tegen bomen aan lopen meppen, zodat er harde knallen door het bos klonken. Verder kondigden we onze komst bij elke glooiing in het landschap luid en duidelijk aan. “Halloooooo, beer, het is maar dat je het weet, we komen eráááán!” We hebben op deze wandeling geen beer gezien, maar ik voelde zijn oogjes in mijn rug. Overigens, ik heb naderhand op internet opgezocht hoe de verschillende beren-drollen eruit zien, en dit was een typisch geval van grizzly.

    Het verhaal van de twee gedode wandelaars had nog een forensisch staartje, zo leerden we in de loop van de week. De eerste wandelaar was met zijn vrouw op stap, en zij heeft de aanval overleefd. Ze had de beer, een vrouwelijke grizzly met twee jongen, goed gezien, en kon haar herkennen. Hier was dus sprake van een ooggetuige. Normaalgesproken worden beren die een mens hebben gedood, opgespoord en afgemaakt. Dat is omdat deze beren “verpest” zijn: als ze eenmaal hebben gemerkt hoe gemakkelijk je een mens vangt, en hoe lekker vet die is, dan zijn ze geneigd om mensen als prooi te gaan zien in plaats van ervoor te vluchten. De kans dat ze dan vaker een mens doden is relatief groot.

    Mountain goats In het geval van de eerste gedode wandelaar was de “dader” bekend, maar de parkwachters vermoedden dat de beer dacht dat haar jongen bedreigd werden, dus mocht ze vrij blijven rondlopen. Toen er eind augustus een paar kilometer verderop nog een slachtoffer viel werd het echter een ander verhaal. Hier was geen ooggetuige bij, en de grote vraag was: is dit door dezelfde beer gedaan? Zo ja, dan werd ze te gevaarlijk en moest ze gedood worden.

    Bighorn sheep Op één van onze jachten zagen we op een uitkijkpunt tientallen gepensioneerden staan, hun telescopen allemaal gericht op het karkas van een bison dat een kilometer verderop in een wei lag. Het karkas was daar door parkwachters neergelegd, als val, om de beren uit de regio te lokken. De beren werden dan verdoofd, er werd bloed afgenomen voor DNA onderzoek, ze kregen een zendertje om, en daarna mochten ze weer gaan. Wat bleek, op het lichaam van de tweede dode wandelaar was DNA van minstens acht verschillende beren aangetroffen. Nu hoopte men met het karkas de vrouwelijke grizzly te lokken die de eerste wandelaar had gedood. Indien haar DNA ook op het lichaam van de tweede wandelaar aanwezig was, dan was de kans toch wel groot dat mevrouw de grizzly de tweede wandelaar óók had gedood. Dan konden ze haar met het zendertje opsporen en zou ze de doodstraf krijgen. Een knap stukje crime scene investigation.

    Wij wandelden ondertussen gezellig verder, en beklommen Mount Washburn. Toen we ’s ochtends aan de wandeling begonnen zagen we bij het begin van het pad een papiertje hangen, met een waarschuwing in handschrift: “Bear spotted on trail, 29 sept.” Tja. Het was intussen twee dagen later. We namen het voor kennis aan en liepen omhoog. We spraken wel luid (punt 1), dit was namelijk na de Beaver Lakes dag. Het was een fraaie wandeling. Onderweg naar boven zagen we twee mountain goats in de verte (de wollige witte beesten op de foto met veel rots), en we werden een hele tijd opgehouden door bighorn sheep die het pad voor zichzelf opeisten.

    Beer En toen kwam de terugweg. We daalden al babbelend over een steil deel van het pad, een serie haarspeldbochten, toen ik beneden ons takken hoorde kraken. We keken over de rand omlaag. Een beer! Snel keken we om ons heen. Het pad daalde rechts van ons verder, maakte na dertig meter een scherpe bocht, en liep vlak vóór ons, maar twintig meter lager, weer naar links. En daar liep de beer, een bruine dachten we. Hij liep midden over het pad, omhoog, richting de bocht. Eric maakte snel een paar foto’s terwijl ik herrie maakte. Roepen! Handen klappen! Harder schreeuwen! Nou, de beer was hooguit twintig meter van ons af, maar het maakte totaal geen indruk. Hij keek niet op of om, maar liep vlot verder, alsof hij aan de late kant was voor een afspraak. Even later was hij bij de bocht. Ging hij rechtdoor, van het pad af? Nee, hij nam de bocht. Hij bleef het pad volgen. En hij kwam nu dus recht op ons af. Puntje drie, achteruit lopen, we wisten het nog precies. Beer Maar die beer liep stevig door! En dan moesten wij steil omhoog dat pad op, achteruit lopend? En hoe ver dan wel niet?! Het leek mij helemaal geen goed idee, en ondanks alle adviezen deden we wat anders. We stapten van het pad, recht omlaag de heuvel af, richting het punt op het pad waar we de beer voor het eerst zagen. We sneden de haarspeldbocht af. Dwars door het struikgewas gingen we, het was zo steil dat we ons van boomstam naar boomstam lieten zakken. Geen wonder dat die beer liever het pad neemt, dacht ik nog. Hij liep intussen boven ons hoofd langs, op de plek waar wij eerder stonden. Wij kwamen met een laatste sprong ook weer op het pad terecht, een bochtje lager. Opgelucht keken we elkaar aan. Voor een beer op de vlucht! Potverdorie! Snel, en hard pratend, zijn we naar beneden gelopen. Black bear on trail, 2 oct 16:30. Not aggressive, not impressed by noise, heb ik erbij geklad op het papiertje onderaan de wandeling. Het werd tijd om een flesje bear spray te kopen...

    Beer Een paar dagen later stonden we in Grand Tetons National Park naar een beer te kijken die honderd meter verderop blaadjes van een boom aan het eten was. Het was een gecontroleerde situatie, vlakbij een grote parkeerplaats, met drommen mensen en een paar parkwachters. De beer deed rustig aan, en toen er genoeg foto’s gemaakt waren begon men te kletsen. Dat die ene beer in Yellowstone gepakt was. Ja, die vrouwelijke grizzly met de twee jongen. Haar DNA zat ook op de tweede wandelaar. Nee, het zag er niet best uit voor haar... En jawel, de volgende ochtend kopte de voorpagina van de Jackson Hole Daily met Killer Grizzly Bear Put to Death. Er is euthenasie gepleegd op de beer, stond er lekker euphemistisch in het artikel, en haar jongen zitten in de opvang. We kunnen allemaal weer met een gerust hart wandelen in het park.

    Wij sloten ons jachtseizoen voorlopig even af, het was erg succesvol geweest. Fantastische ervaringen, mooie foto’s. En spannende momenten. Want we hebben aan onze jacht wel een knagende twijfel overgehouden: wie jaagt er nou eigenlijk op wie?

    Roadtrip USA
    12 oct 2011

    De woestijn van Nevada schiet aan twee kanten voorbij. Grijs zand, grind. Stekelige kuithoge struikjes, propjes staalwol waar geen koe zich aan durft te wagen. De verte, in alle richtingen, is een vage heiïgheid waar de toppen van donkerbruine heuvels uit steken. Recht voor ons uit leidt de weg als een kaarsrechte streep naar de horizon.

    Kaart roadtrip USA 2011

    Twee en een halve week geleden reden we ook door Nevada. Toen was ik gretig en druk, nieuwsgierig naar wat er komen zou. Nu weet ik niet meer goed wat ik zeggen moet. Ik ben moe, en de indrukken tollen door mijn hoofd. De vakantie is bijna voorbij, altijd een triest moment. Maar... we hebben de tijd goed besteed. Grand Tetons Het schijnt dat nieuwe ervaringen leiden tot geluk, dat je beter geld kunt besteden aan belevenissen dan aan materiële zaken. Nou, dat is in ieder geval gelukt. En laten we eerlijk zijn: einde van de vakantie? Welnee! We hebben nog anderhalf jaar “vakantie” voor de boeg!

    Op 24 september had ik ’s middags een examen, en een uurtje later zaten we in de auto op weg naar Sacramento, Californië. Grand Tetons De dag erop doorkruisten we de Sierra Nevada bergketen, reden we urenlang langs de eerste oost-west spoorlijn van de VS, zagen we het landschap dor worden. Een handvol trieste casino’s rondom een benzinepomp kondigde de komst van Nevada aan; een vrijwel identiek dorp markeerde het einde van deze staat. Daartussen lagen vrijwel alleen leegte en ruimte. De dag erop reden we door de uitgestrekte aardappelvelden van Idaho, tot we in het plaatsje West Yellowstone aankwamen.

    Jackson, Wyoming; een poort van gestapelde geweiïen op de voorgrond We besteedden een volle week in Yellowstone National Park. Het was prachtig weer: zonnig, en ’s nachts bitter koud. Overdag smeerden we factor 70 en gutsten we van het zweet, ’s ochtends stond er rijp op de tent. Inderdaad, op de tent: we lieten ons niet afschrikken door de kou, maar kampeerden! In de schemering bakten we hamburgers op de fire pit, en daarna stookten we een flinke fik. Met een pak dikke truien aan zaten we zo dicht mogelijk bij de vlammen, met gloeiende scheenbenen en een ijskoude rug. Sneeuwstorm onderweg Het is goed om te weten dat we de lange onderbroeken, dikke mummy slaapzakken, en fleece-deken niet voor niets uit Nederland hebben meegenomen!

    Na Yellowstone zakten we af naar Grand Tetons National Park. Dit is een formatie van scherpe, hoge bergpieken. De loofbomen met hun warme herfstkleuren stonden in fel contrast met de gletsjers hoog boven ons. Omdat het weer intussen een stuk slechter was geworden kampeerden we hier niet, maar bezochten we het park vanuit Jackson, een toeristisch plaatsje.

    Bryce Canyon Toen de weersvoorspelling voor het noorden van de VS nog slechter werd reden we naar Utah. Het was een spannende rit, met een paar flinke sneeuwstormen. Door de sneeuw zag het landschap er wel heel fraai uit, en ook Bryce Canyon National Park, onze volgende bestemming, werd er alleen maar fotogenieker van. Twee dagen wandelden we hier tussen de bizarre, surrealistische hoodoos, vertikale rotsformaties gevormd door de erosie van een plateau van kleurrijke zandsteen. Bryce Canyon Omdat het licht ’s ochtends het mooist is stonden we met zonsopkomst al aan de rand van de kloof te bibberen in onze jassen, mutsen, en handschoenen. Het was ijskoud, maar prachtig!

    Het vierde nationale park op rij was Zion, vlakbij Bryce. Ook hier zijn water en wind flink bezig geweest met het bewerken van de rood/roze/paars/witte laag zandsteen van hetzelfde plateau. Hier zijn echter geen hoodoos, maar scherp bekraste ronde heuvels, spectaculair hoge rotspunten, en een nauwe canyon.

    Bryce Canyon Na ruim twee weken natuur, ruimte, en stilte om ons heen, brachten we op de terugweg nog één dag door in Las Vegas. Even wakker schudden, terug naar de werkelijke wereld? Niet echt, niet in Las Vegas! Na een middag tussen de geprepareerde lichamen van de tentoonstelling Bodies, gevolgd door de goochelshow van David Copperfield, zijn we alle gevoel voor realiteit echt helemaal kwijt!

    Knoflook Festival Wederom Succes
    24 sept 2011

    Van onze lokale correspondent

    Van 29 t/m 31 juli 2011 werd voor de 33ste keer het grote Gilroy Knoflook Festival gehouden, en het mag geen verrassing heten dat het evenement Gilroy Garlic Festival wederom als zeer geslaagd beschouwd mag worden. De vele bezoekers hebben zich zonder enige twijfel goed vermaakt. Maar wat is er zo bijzonder aan dit festival? Verdroegen die tienduizenden bezoekers per dag de zinderende hitte, het droge stof, en de mensenmassa’s, alleen maar voor wat knoflook? Uw verslaggeefster bezocht het festival, op zoek naar het antwoord.


    Zoals ieder jaar wordt een groot gedeelte van het festivalterrein in beslag genomen door kraampjes met lokale kunst. Bezoekers verdringen elkaar rondom de platgeslagen glazen wijnflessen, de bedrukte T-shirts, en de droomvangers. Toch lijkt dit niet de echte publiekstrekker te zijn. Cultuur, dan? Op maar liefst drie podia wordt de hele dag live muziek ten gehore gebracht. De rock bands in het Amphitheater trekken het meeste publiek, maar bij de country bands op de Vineyard Stage gaan de voetjes van de vloer. “Intiem schuifelen of line Gilroy Garlic Festival dancing, we vinden alles best,” zegt Hank Reitbacher van de Honky Heartbreakers terwijl hij zijn gitaar stemt. “Als ze maar van de hooibalen afkomen en de dansvloer opgaan.”

    Kunst en cultuur zijn natuurlijk aardig, maar voor veel mensen gaat er niets boven competitie om de spanning er een beetje in te houden. Zo is er ieder jaar een Miss Knoflook verkiezing. De winnares van dit jaar is de 20-jarige Cindi Johansen. “Dit had ik ècht nooit verwacht!” roept ze, en ze slaakt Honky Heartbreakers in concert een serie gilletjes. “Wat gááf!” Johansen won mede door haar talent: geweer schieten. Dat zal haar ongetwijfeld vaker van pas gaan komen, want deze inwoonster van Gilroy hoopt in de toekomst politieagente te worden.

    Het competitie-element komt terug in de workshop knoflook vlechten. De deelnemers strijden voor de ogen van het publiek om de hoofdprijs, en vlechten de fraaiste figuren. Het publiek zit op hooibalen, rond een enorme berg verse knoflook. Knoflook graaien Een onoplettende toeschouwer zou uit de half gesloten ogen van de toeschouwers de conclusie kunnen trekken dat ze in de brandende hitte ingedut zijn. Niets is echter minder waar. Op het moment dat de prijswinnaar bekendgemaakt wordt, duiken de toeschouwers onmiddelijk, met zijn allen tegelijk, op de overgebleven knoflook. Wild wordt er gegraaid, er wordt geschreeuwd, kinderen worden opzij geduwd. De veroverde knoflook mag namelijk mee naar huis genomen worden. “Ik moest snel zijn,” zegt Maria-Consuela Hernandez hijgend, terwijl ze zich met haar armen vol strengen knoflook uit de kluwen worstelt. “Ze zijn zo weg.” Hernandez, uit het gehucht Aromas, knikt tevreden naar haar vangst. “Hiermee kunnen we wel een paar weken vooruit,” roept ze over haar schouder, terwijl ze naar de uitgang loopt.

    De Grote Knoflook Kookwedstrijd is competitie op een serieus niveau, maar het meeste publiek vind je aan de andere kant van het terrein, in de tent van Pyro chef de pyro koks. Daar gaat het er verreweg het vurigst aan toe. Het publiek dat zich hier tegen de dranghekken aan drukt, om de pannen maar goed te kunnen zien, deinst regelmatig geschrokken terug. Bill Flynt maakt geen geheim van zijn techniek. “Ik doe olie in de pan, wacht tot het heet is, en gooi dan het eten erin,” vertelt hij. “Even de pan kantelen, en de olie vat vlam.” Pyro chef staat er op zijn schort, en hij laat de vlammen al jaren metershoog uit zijn pan slaan. Als kind wilde hij brandweerman worden, Pyro chef nu steekt hij het liefst de hens erin. Ik stel hem de vraag of hij volgend jaar niet eens mee moet doen aan de Grote Knoflook Kookwedstrijd. “Dat zou mooi zijn,” mompelt Flynt, en hij plukt aan de mouw van zijn shirt, bedrukt met vlammen. Hij haalt zijn schouders op. “En anders sta ik gewoon weer hier.”

    Flynt hoeft zich niet te schamen voor zijn rol als pyro chef. Er werd op het Gilroy Knoflook Festival kunst verkocht, er werd gedanst, en er waren een paar competities. Erg leuk allemaal. Maar waar de bezoekers van het festival werkelijk voor kwamen, waar niemand aan voorbij liep, is overduidelijk. Op Gourmet Alley, de rij kraampjes met eten, werden dit jaar maar liefst 110 duizend porties verkocht, en dat alles was door Flynt en zijn maten bereid. De rijen waren lang, die voor het knoflook ijs strekte zeker tot aan het wijn paviljoen, honderd meter verderop. De pyro chefs verwerkten twee ton knoflook, tot tienduizend porties knoflook frites, Gourmet Alley zevenduizend porties garnalen met knoflook, zesduizend broodjes knoflook, en vele duizenden andere gerechten. Tevreden, met ronde buikjes en onfrisse adem, gingen de bezoekers naar huis. Het is duidelijk waarom de bezoekers naar het festival kwamen. Echt gewoon om de knoflook.

    De Kolonel
    24 aug 2011

    Sinds gisteravond heb ik een bosje bloemen op tafel staan. Roze rozen. Het is maar een klein boeketje, en eenvoudig, maar ik vind ze prachtig. Ik heb de bloemen namelijk gekregen van een echte heer, zoals je ze niet vaak meer tegenkomt.

    Rozen Gisteravond zaten Eric en ik aan de bar van wat weleens onze lokale stamkroeg zou kunnen worden. We wonen nu zes weken in het appartement, en we zijn zes keer in deze kroeg geweest, dus blijkbaar bevalt hij goed. Het is een gezellige tent, met uitvergrote zwart-wit foto’s aan de muur en vlaggen van allerlei landen aan het plafond. Er hangen geen gigantische televisies die schreeuwen om je aandacht, en je kunt er een fatsoenlijk gesprek voeren. Toen we gisteren binnen kwamen en ik mijn bankpasje aan de barman aanbood, om een rekening te openen, wuifde hij het pasje weg. “Niet nodig. Ik herken jullie,” zei hij. “Twee Smithwicks, net als de vorige keer?” We knikten tevreden. Daaraan herken je de goede barman; eentje die niet weet hoe we heten, maar wel datgene onthouden heeft waar het echt om gaat. We namen plaats aan de zware, donkerbruin gelakte bar, tussen de Amerikanen die er na hun werk een biertje zaten te drinken.

    Rozen Ik was Eric aan het vertellen over de biologie stof waar ik die middag op had zitten blokken, toen een zigeunervrouwtje een bos rozen tussen ons in stak en Eric gebiedend aankeek. Eric schudde heel beslist van nee, en het vrouwtje liep verder. Ik vervolgde mijn college, maar wilde net over DNA beginnen toen er weer een roos tussen ons opdook. Verstoord keken we op. Dit keer stond er een keurige oudere heer, in wit overhemd en donkerblauw colbert. Hij keek me ernstig aan en hield de roos op.

    Ik wapperde wat met m’n hand voor m’n gezicht, glimlachte, keek weg. “Nee, bedankt, nee echt niet.” Schouders ophalen, nog eens glimlachen, wat moet je nou in zo’n geval, maar de man bleef staan met de roos. Hij mompelde iets onverstaanbaars, zijn lippen bewogen nauwelijks merkbaar onder een net grijs snorretje. Ik boog mijn hoofd in zijn richting, keerde mijn oor naar hem toe, en verstond toen pas wat hij zei.
    “Het is een welkomstgeschenk. Ik ben de eigenaar van dit pand, en zie dat jullie nieuwe klanten zijn.”
    O! Verrast nam ik de roos aan en bedankte de man uitvoerig. Ach, wat leuk! Van de eigenaar van de kroeg nog wel! Nou, we vonden het al een hartstikke leuke pub, en we waren al van plan om hier veel vaker te komen, maar nu natuurlijk helemaal!
    De man keek ons bloedserieus aan, knikte en stak mij een kaartje toe. Ik wierp er beleefdheidshalve een blik op, knipperde met mijn ogen, en keek nog eens goed. “Colonel Will van der Poel,” stond er. In Amerika wordt zo’n achternaam binnen één of twee generaties tot Vanderpoel gecomprimeerd, dus flapte ik er spontaan “Are you Dutch?” uit, op die lekker directe manier waar wij Nederlanders zo trots op zijn.

    Insignia Nou, dat was een schot in de roos! Hij bleek inderdaad Nederlander te zijn en was blij verrast dat wij dat ook zijn! Hij vond het geweldig om eindelijk weer eens Nederlands te kunnen spreken. Begin jaren ‘60 is hij als jonge man naar de Verenigde Staten geëmigreerd, omdat er te weinig kansen voor hem waren in Nederland. Hij was kolonel in het Amerikaanse leger, werkte bij een multinational, en sinds een paar jaar is hij, met zijn twee zoons, eigenaar van deze kroeg. De man is de rest van de avond bij ons blijven staan. Hij trakteerde ons op een paar biertjes, en toen het bloemenvrouwtje haar tweede ronde van de avond maakte kreeg ik een hele bos rozen.

    We hebben zeker een uur of twee met de Kolonel gesproken. Hij vertelde voluit, over zijn jeugd, over zijn werk, over zijn tijd in het leger. En over zijn ziekte. Al vanaf het begin van het gesprek konden we hem bijzonder slecht verstaan, hij sprak erg zacht en zijn gezicht bleef vrijwel uitdrukkingsloos. Na een aantal vragende blikken van ons, en ongetwijfeld ook een paar verkeerde reacties op iets dat hij zei dat wij verkeerd verstonden, liep hij weg. We zaten elkaar vertwijfeld aan te kijken, bang dat we iets ongelukkigs gezegd hadden, maar een minuutje later was hij terug. Hij had een band over zijn hoofd geplaatst, en die band hield een klein microfoontje voor zijn mond. Hij zette een speakertje op de bar en plugde de microfoon daarin. “Parkinson,” klonk er uit het speakertje, en hij ging verder met zijn verhaal. We knikten begripvol.

    Zelfs met het speakertje was de Kolonel slecht te verstaan, maar we deden ons best en lachten om zijn verhalen. Toen we vertrokken kwam ik er niet zomaar met een handdruk vanaf, maar kreeg ik een “hug,” alsof we elkaar al jaren kennen. We moesten hem ervan verzekeren dat we terug zullen komen, dat we meer verhalen zullen uitwisselen. Dat we vaker Nederlands zullen komen spreken. Natuurlijk doen we dat. Waar anders vind je tegenwoordig nog een echte Nederlandse heer, een kolonel maar liefst, die een dame niet alleen op een biertje, maar ook op een bosje rozen trakteert?

    Waar Wonen Wij?
    14 aug 2011

    "Aha, dus jullie gaan naar Amerika..." De reacties op onze aangekondigde verhuizing waren divers. Sommige mensen vroegen helemaal niet verder. Wat voor beeld zouden zij hebben bij de Verenigde Staten? Denken ze aan Coca Cola, spijkerbroeken en McDonalds? Aan ruimtevaart en een heleboel twijfelachtige politiek? Het zou best kunnen. Kaart USA Dat is tenminste het beeld dat ikzelf vroeger van de VS had, voordat ik er als tiener een paar jaar ging wonen. Dat de VS een half continent is, met woestijnen, hoge bergen, dichte bossen en gigantische steden, had ik toen nog niet echt door. Dat “Amerika” dus echt niets zegt over waar wij wonen, evenmin.

    Op het bovenste kaartje zie je de Verenigde Staten. Californië ligt aan de Westkust (rood gekleurd). De staat waarin ik als tiener woonde, Tennessee, heb ik donkerblauw gekleurd. Tussen San José en de stad waar ik toen woonde zit hemelsbreed 3400 km. Ik heb even een mooie vergelijking gezocht – wat ligt er 3400 km van Eindhoven? – maar dan kom je bijvoorbeeld ten zuiden van de Sahara uit! Kortom, Amerika is groooooot...

    Kaart Californie De meeste mensen vroegen gelukkig wel door als ik zei dat we naar Amerika gingen verhuizen, en dan vertelde ik dat het Californië werd. Ah, Californië... Sommigen kregen bij dat woord meteen een dromerige blik. Waar dachten ze aan? Surfers en stranden? LSD en de Summer of Love? Hollywood? Dat zijn tenminste de dingen waar ik bij Californië aan dacht, voordat ik er ooit was geweest. Om het gelukzalige gevoel bij de persoon in kwestie vooral niet te verstoren zei ik verder maar niets meer.

    Californië is ongeveer tien keer zo groot als Nederland. Deze staat mag dan een strand en drugs-sfeertje oproepen, de stad waar wij wonen is meer iets voor techneuten dan voor hippies. San José: bij het horen van die naam gingen de ogen van veel van mijn vrienden en collega’s glanzen. Kaart Bay Area Zag ik daar bewondering, zelfs jaloezie? San José is namelijk de hoofdstad van Silicon Valley, het techneuten-Walhalla, en een geliefde zakenreis-bestemming. Iets in de trant van "O, San José, daar ben ik vorige week/maand/jaar nog geweest!" kregen we dan ook vaak te horen. De leukste reactie van allemaal kwam van vriend Jeroen, per email: "Verhuizen jullie naar San José? Leuk! Groetjes uit San José."

    San José (San Gossee, want het is een Spaanse naam, of Sen Hozeej, want Amerikanen verknauwen alles) heeft bijna een miljoen inwoners, en wij wonen vlakbij het centrum. Toch krijgen we hier helemaal geen “grote stad” gevoel. Er staan natuurlijk wel een paar hogere gebouwen in “Downtown,” maar echt indrukwekkend wil het niet worden. Kijk hieronder maar eens waar wij wonen. Wij wonen in het oranje-rode appartementencomplex recht vooruit; het centrum ligt in dit perspectief achter je. Dit is hooguit 10 minuten lopen van het centrum van een miljoenenstad, maar zeg nou zelf: dorp!


    View Larger Map

    Zoals je in de kaartjes kunt zien hebben we hier in de regio volop bergen, heuvels, bossen, en water, en de natuur is prachtig. De internationale topstad San Francisco ligt op een klein uur rijden, en in drie kwartier ben je aan de kust. En we wonen in het centrum van bruisend San José! Kortom, we denken dat we het hier wel even uit gaan houden...

    Zwemmen
    2 aug 2011

    Ons appartementencomplex, dat bestaat uit zo’n tweehonderd appartementen, heeft een zwembad. Een fraai, groot zwembad met daaromheen ligbedden, twee tafels met parasollen, en palmbomen. Uit een paar luidsprekers klinkt zachte gitaarmuziek. Kortom, een fantastische plek om eens lekker de Californische zon te gaan aanbidden. Dat doe ik dan ook regelmatig. Om precies te zijn, drie keer per week vijf minuten lang, en geen minuut langer.

    Zwembad Ik ben niet iemand die graag in de zon zit, maar die paar minuten heb ik nodig om uit te druppen en op adem te komen na het baantjes trekken. Ik kom namelijk niet in het zwembad om te zonnebaden, om den drommel niet, ik kom daar voor de sport! Ik heb een serieus wedstrijdbadpak gekocht, zo eentje waar nergens iets onverwacht uit komt floepen al maak je een bommetje achterstevoren ondersteboven. Het pak is ernstig donkerblauw, met een kleine witte swoosh op de borst die me eraan herinnert dat het menens is. In zo’n badpak ga je niet liggen poedelen, nee, de vaart moet erin! Ik zet mijn bidon op de kant, spring in het water, spuug een vette kledder in m’n brilletje, veeg die kledder met het puntje van m’n wijsvinger in het rond, zet het brilletje op en... gaan met die banaan!

    Ik kan vijf slagen, en om alle spiergroepen volop aan bod te laten komen doe ik ze allemaal. De borstcrawl gaat lekker hard, die baantjes tik ik zo weg. Dit was mijn beste slag toen ik als tiener aan wedstrijdzwemmen deed. Ik concentreer me op mijn techniek, til mijn armen netjes hoog, draai m’n hoofd keurig opzij, en zorg dat m’n vingers onder de juiste hoek het water in duiken. In theorie weet ik nog hoe het moet, en het gaat steeds beter. Ik ga als een speer.

    Palmbomen bij zwembad De vlinderslag hoef ik van mezelf alleen te doen als er niemand anders in het bad is. Die gaat bij mij namelijk met nogal veel gespetter en golfslag gepaard. Nou ga ik doordeweeks ‘s ochtends zwemmen, en ik ben iedere keer nog alleen geweest, dus het smoesje om de vlinderslag te skippen is leuk bedacht maar niet erg effectief. Na zes baantjes ben ik doodop, maar ik hap even naar lucht en ga snel door met de rugslag, ook al zo’n moeilijke. Hijgend lig ik op mijn rug, mijn ogen dichtgeknepen tegen de zon. Mijn armen maken een rare, onnatuurlijke maaibeweging. Ik trek een zwabberlijn door het bad en stoot mijn hoofd tegen de rand. Mijn mond smaakt naar chloor. Af en toe vult een diep gebrul mijn oren. Als ik dan in de juiste richting kijk, en de zon hangt niet in de weg, zie ik een vliegtuig overkomen, met het landingsgestel uitgeklap; we wonen in de aanvliegroute van het vliegveld.

    Gelukkig komt na de rugslag eindelijk het leuke stuk. Na mezelf een paar kilometer tegen de weerstand van het water ingesleurd te hebben, wordt het makkelijk. Nu komt de schoolslag-op-de-rug. Deze gekke slag heb ik van mijn vader geleerd, en aangezien ik niemand anders ken die hem doet, vraag ik me af of hij hem verzonnen heeft. De slag is super relaxt. Terwijl de baantjes voorbij vliegen kijk ik dromerig naar de diepblauwe lucht boven me. De toppen van de palmbomen, bewegingloos in de windstilte, glijden voorbij. Het water borrelt zacht in mijn oren. En steeds bij deze slag overvalt me het gevoel van een herinnering. Dit doet me aan iets denken, maar ik weet niet aan wat. Het is iets plezierigs, maar ik kan er nèt niet bij.

    Witte patronen Toen ik vanmorgen aan het uitzwemmen was wist ik het ineens. Ik zwom heel langzaam in de schoolslag, dreef zoveel mogelijk uit, en staarde door mijn brilletje naar de bodem van het bad. Over de witte bodem dansten felle lichtpatronen, chaotisch, beweeglijk. Af en toe kwam er een donker cirkeltje voorbij, van een luchtbel op het wateroppervlak. En toen wist ik het weer. Ik heb hier vroeger ook vaak naar gekeken, uren en urenlang heb ik hiernaar gekeken, met net z’n diepblauwe lucht en felle zon boven me, en met net zulke palmbomen naast het bad. Alleen lagen mijn ouders een paar meter verderop onder een rieten parasol te lezen, en speelde ik met mijn zus in het water. We spetterden, we gooiden met ballen, we vochten. Al die zomerse weekends in Brazilië. Af en toe schraapte mijn vader zijn keel, daar onder die parasol, en stond hij op. Dan wisten we het al, mijn zus en ik. Gillend stoven we naar de rand, terwijl mijn vader een aanloop nam en in het zwembad dook, zo hard dat hij met gemak zonder te zwemmen de overkant bereikte.

    Het bevalt me goed, dat zwemmen. Ik weet niet of ik het in de winter ook kan volhouden – het kan hier toch behoorlijk fris worden – maar ik ga het proberen. Het schijnt goed voor je te zijn, inspannend maar zonder klappen op de gewrichten; ik voel de spieren in m’n schouders zelfs al groeien. En ik vind het ontspannend. Het geborrel in m’n oren, het ritme, de afzondering van de wereld, ze brengen me rust. Het enige dat er nog aan ontbreekt is m’n ouders – van ongeveer de leeftijd die ik nu heb – onder één van de parasols. En natuurlijk een klierig klein zusje van een jaar of zeven dat erom sméékt om eens flink ondergespetterd te worden.

    Hotel California
    9 juli 2011

    “Ze poetsen hier niet zo goed hè?”
    “Nee...”
    “En ze hebben het bed alweer niet opgemaakt...”

    Na twee maanden in een hotel valt het een beetje tegen, zo’n eigen appartement. Weg luilekkerland! Geen ontbijtbuffet als we opstaan, geen chocolaatje op ons kussen als we gaan slapen. En dan ook nog zelf je bord in de afwasmachine moeten zetten, vervelend hoor.

    Residence Inn Eigenlijk was het helemaal niet de bedoeling dat we in een hotel terecht zouden komen. In maart dachten we dat het appartement al geregeld was, maar er gingen wat dingen mis en het kon allemaal nog wel even duren. Halverwege mei leek ons hotel dan ook een waar Hotel California te worden: you may check out any time you like, but you can never leave!

    Ach, we schikten ons in ons lot. En laten we eerlijk zijn, zo moeilijk was dat niet! We zaten in de Residence Inn in Sunnyvale. Klinkt dat niet prachtig? Residentie! Zonnig dal! Residence Inn De Residence Inn richt zich op mensen die wat langer in een hotel verblijven, denk aan maanden tot zelfs een jaar. Het is geen saai flatgebouw, maar een groot terrein met daarop kleine gebouwtjes met ieder zes kamers. De gebouwtjes zien er vriendelijk uit, en daartussen zijn leuke zitjes verspreid. Er is zelfs een parkje, compleet met kabbelend beekje, vijver, fontein, en spetterende eendenfamilie. Ik heb sterk het vermoeden dat het water in het “beekje” rondgepompt wordt, zoveel water is hier niet in de regio. Verder is er ook een zwembad (zonder eenden) en een fitnessruimte.

    Hotelkamer Onze kamer was groot en fraai, met een keukentje en een vide waar het bed stond. De foto’s bij dit blog zijn allemaal op het terrein van het hotel genomen. Klik hier om ons hotel in Streetview te bekijken. Je staat hier midden op straat, met het hotel aan weerszijden van de weg. Daar waar de auto midden op straat geparkeerd staat, zie je ook het parkje.

    ’s Ochtends ging ik vaak even langs bij de mannen van de receptie. De behulpzame Amerikaan Matthew en de Canadees Ian waren altijd wel in voor een praatje, maar mijn favoriet was de wat oudere Earl. Earl, een lange, diep zwarte man, altijd strak in het pak en met een kaarsrechte rug, had een licht accent dat ik eerst niet kon thuisbrengen. Hij bleek van het eiland St. Vincent, in het Caribisch gebied, te komen, en hij deelde mijn passie voor reizen.

    Eetzaal met buffet ’s Middags kon ik mooi mijn Spaans oefenen met de Mexicaanse poetsvrouwen die iedere dag de kamer schoonmaakten. Hun levensverhalen leken sterk op elkaar: als jonge vrouw uit Mexico naar dit gebied verhuisd, en daarna hier blijven hangen. Waren ze gevlucht? Gesmokkeld? Waren ze in het begin illegaal? Ik durfde het nooit te vragen (en mijn Spaans is vast niet goed genoeg...). Stuk voor stuk willen ze nu terug naar Mexico, maar hun kinderen en kleinkinderen zijn hier opgegroeid en wonen hier, dus blijven zij zelf ook. En ondanks het feit dat de meeste hier al decennia lang wonen, spreken ze weinig tot geen Engels. Klinkt bekend.

    Tuin van hotel Als je lang in zo’n hotel zit leer je de andere gasten natuurlijk ook een beetje kennen. Niet de gasten die maar een aantal dagen blijven, dat zijn de passanten, die tellen niet. Wij, de vaste gasten die bij het meubilair gingen horen, kregen in de loop der weken oogcontact met elkaar en knoopten af en toe voorzichtig een gesprekje aan. Zo was er een grote zwarte man, een private investigator, die hier een maand zat om een aantal verdachten van een zaak te volgen. Spannend, maar hij was allesbehalve Magnum. Het sjaaltje om zijn nek en zijn meisjes-achtige giebel, gevolgd door de lichte aanraking van een paar vingertoppen tegen mijn schouder, hadden een heel ander effect. Wel wist deze PI mij oprecht te ontroeren met een rottig verhaal over hoe zijn ouders de toegang tot een luxe bed & breakfast werd geweigerd omdat ze zwart zijn, we zaten bijna met zijn tweeën te snotteren.

    Behalve het ontbijtbuffet was er doordeweeks ’s avonds ook een gratis warm buffet, waar wij zo vaak mogelijk aten. We zaten daar meestal vooral tussen de Indiërs (uit India, niet Indië, zie hier) en Chinezen. Tuin van hotel Zij mogen vaak geen vlees eten vanwege hun geloof (Boeddhisme en Hindoeisme), maar het hotel kwam hen iedere dag tegemoet met verschillende vegetarische schotels, die ik persoonlijk zelfs lekkerder vond dan de “gewone.” Bij het buffet zagen we altijd een jonge Indiër die zichzelf volpropte, snel een paar “complimentary” blikjes bier naar binnen sloeg, en dan met een zwaar beladen dienblad naar zijn kamer verdween. Wat bleek, pa en ma waren een paar weken op bezoek, en zaten in die kamer op eten te wachten! Pa zag ik overdag weleens ijsberen in het parkje, in een dikke fleece-trui en winterjas, en met een gebreide muts op (het was 23 graden en zonnig). Ma heb ik maar een paar keer gezien, als ze van de deur van hun kamer naar de auto snelde, of terug. Waarschijnlijk zat zij de rest van de tijd met opgetrokken knieën met haar rug tegen de verwarming te bibberen.

    Tuin van hotel Al met al hadden we het goed naar onze zin in het hotel, en ik had er best de hele twee jaar willen blijven zitten. Ik denk dat ik er best aan zou kunnen wennen, aan elke dag het eten voor me klaar hebben staan en het huis voor me gepoetst... Ik rijd er dadelijk nog maar eens langs, even aan Earl gaan vragen of er nog post voor me is gekomen...

    Verwondering
    3 juni 2011

    Sneeuw in South Lake Tahoe Het was 29 mei, in de namiddag, en het Californisch zonnetje scheen. Eric en ik liepen een café in om wat te drinken. En toen we een half uur later weer naar buiten stapten stonden we zomaar midden in... een flinke sneeuwbui! OK, we waren in South Lake Tahoe, op 1900 meter hoogte in de Sierra Nevada bergen. En OK, we wisten dat er neerslag voorspeld werd. Maar toch... het is misschien onnozel, maar bij Californië denk ik toch vooral aan zonnig en warm. Niet aan sneeuw, en al helemaal niet aan een sneeuwstorm eind mei! Wat een verrassing!

    Vóór ons lag een gigantisch gebouw van staal en glas, met een bord “Hard Rock Café” ervoor. Ha, een café! Om de sneeuwbui te ontvluchten doken we hier naar binnen voor een biertje. Maar... niks café! We stonden in een zaal zo groot als een voetbalveld, gevuld met honderden knipperende gokautomaten. Rechts van ons zat een oud vrouwtje met een Tupperware bak vol kwartjes op schoot. Met een verbeten blik duwde ze met haar rechterhand de munten door de invoer. Landschap bij Echo Lake Haar hand trok een grote vertikale cirkel door de lucht, van het bakje via haar borst naar de machine, en weer omlaag naar het bakje. Met haar linkervuist stompte ze schijnbaar willekeurig op de knoppen. Toen de machine begon te joelen en er onder luid geklater muntjes werden uitgekeerd, knipperde ze niet eens met haar ogen, ze werkte gewoon door. Eric kuchte, en ik merkte dat mijn ogen brandden: sigarettenrook! Overal zagen we kringeltjes tussen de automaten opstijgen. Een man in smoking, aan één van de tafels verder naar links, wenkte naar ons, riep dat we aan konden schuiven. Dat schudde ons wakker. We draaiden ons om en liepen naar buiten, lachend van verbazing over waar we nou weer terecht waren gekomen.

    Ploeteren door de sneeuw bij Echo Lake Terug op straat zagen we dat er aan de overkant van de weg nóg een casino lag. Wat raar. Casino’s? Sigarettenrook? Dat mag toch allemaal niet in Californië? We stonden wat beduusd om ons heen te kijken toen Eric het bordje boven ons hoofd opmerkte: “Nevada state line.” De grens! Die liep dwars door de stad! Dus rechts van ons lag het Californische stadje South Lake Tahoe, waar casino’s verboden zijn en roken bijna een misdaad is, en links van ons, in de stoute staat Nevada waar alles mag, hebben ze doodleuk twee gigantische casino’s pal aan de grens gebouwd!

    De sneeuw was misschien wel voorspeld, en die rokerige casino’s stonden er natuurlijk al langer, maar voor ons was dit alles totaal onverwacht. En dat is nou net het mooie aan reizen. Ook thuis kun je verrast worden, maar het gebeurt minder vaak. Op reis word je – als je er voor open staat (en misschien moet je er een beetje onnozel voor zijn) – heel vaak verrast. De hersenen worden bijna continu geprikkeld, er ontstaat een gevoel van verwondering. En wat is er mooier dan gevuld met een gevoel van verwondering een nieuwe plek op Aarde te ontdekken?

    Een dik pak! De volgende ochtend reden we naar een natuurgebied. We waren van plan om hier te gaan geocachen (een soort schatzoeken waarbij je zoekt naar een doos die onder de grond begraven ligt). Nou, bekijk de foto’s en je zult begrijpen waarom we dat snel opgaven. Pakken sneeuw! Een groep sneeuwschoen-wandelaars vertelde ons dat er een paar kilometer verderop een meertje lag. We lieten het geocachen maar gauw voor wat het was en ploeterden door de metersdiepe sneeuw (gelukkig aangestampt door de sneeuwschoenlopers) naar het meer. Prachtig landschap Het was een schitterende wandeling, door een prachtig winters landschap. Totaal ongepland, totaal onverwacht, totale verwondering, en juist daarom fantastisch!

    Kredietwaardigheid Nul
    27 mei 2011

    In onze eerste week in Californië ging ik op zoek naar een lokale bank. Wat een feest, zomaar een bank kiezen uit al die opties! Maar hoe? Eén bank was me opgevallen, ik was er al een paar keer langsgekomen op weg naar de supermarkt: de Wells Fargo Bank. Wells Fargo bestond al in de tijd van de goudkoorts. Toen vervoerden ze goud met postkoetsjes, en dat vind ik wel schattig. Verder vind ik de film Fargo leuk. En dus parkeerde ik op een dag bij Wells Fargo.

    Wells Fargo postkoets Ik had de glazen deur nog maar op een kiertje toen er al een vrouw op me afsnelde. Met een brede glimlach en een rollend Indiaas accent vroeg ze hoe mijn dag tot nu toe was. Ik kreeg geen kans om te antwoorden, maar werd meteen naar een bureau gevoerd. Een betaalrekening? Kon ik openen, geen probleem, zei de vrouw - laten we haar Dhanvi noemen - vriendelijk, en ze begon mijn gegevens in te typen. Toen ze klaar was werd haar blik ernstig en keek ze me streng aan. Een spaarrekening, wilde ik die ook?

    Een spaarrekening! Maar natuurlijk! Mensen die mij goed kennen weten dat ik graag spaar, dus hier kreeg ik echt een warm gevoel van. Dhanvi leek tevreden met mijn reactie, leunde diep over de tafel naar me toe, keek naar links en rechts, en zei toen zacht dat ik twee spaarrekeningen moest openen. Twee?! Ik keek haar stomverbaasd aan. Dhanvi knikte en legde het rustig uit. Als ik een betaalrekening heb moet ik $15 per maand aan administratiekosten betalen. Maar... als ik er ook twee spaarrekeningen bij heb dan kost het niets! Er wordt iedere maand automatisch geld overgeboekt van de betaalrekening naar die spaarrekeningen, vertelde ze, dus er moet genoeg geld op de betaalrekening staan. Dat wel. Maar dat hoefde geen enkel probleem te zijn, vervolgde ze met een knipoog. Ze zou meteen even een automatische overboeking instellen waarmee het geld al de volgende dag teruggeboekt zou worden! Gelukkig heb ik dat laatste tegen kunnen houden.

    Terwijl ik al dit moois nog probeerde te bevatten vroeg Dhanvi of ik ook cheques wilde. Cheques? Voor mijn jongere lezers: dit is een papiertje waarop je schrijft dat Pietje 20 euro van je krijgt. Pietje gaat met dat briefje naar de bank en krijgt 20 euro. Een echt, fysiek papiertje, niks geen pinnen, internet of iDeal. Ik barstte in lachen uit en zei dat ik die niet nodig zou hebben. Ik kon toch zeker wel via internet geld overmaken? Dhanvi trok haar wenkbrauwen hoog op. Ja, natuurlijk kon dat. Ze legde uit hoe dat hier werkt. Op de internetsite vul ik de naam en het adres in van de ontvanger van het geld, plus het bedrag, en dan drukt de bank een cheque af waar die informatie opstaat. Die cheque wordt dan in een envelop gedaan en naar de ontvanger gepost. En dat zal dan wel met de postkoets gaan, neem ik aan...

    Platzak Helaas werd mijn blijdschap over Wells Fargo een week later wat minder. Ik duwde de glazen deur weer open en dit keer kwam de Filippijnse Samantha op me afgerend. We zaten net bij Samantha aan het bureau toen Dhanvi langs liep, en de venijnige blik tussen de dames was niet te missen. Eric was meegekomen, want ik wilde zijn naam aan mijn rekening toevoegen. Ha! Samantha klapte in haar handjes, glimlachte veel te breed, en begon ons via een lang verhaal, rustig opbouwend naar de climax, uit te leggen waarom Eric een eigen betaalrekening moest hebben. En daar natuurlijk ook weer twee spaarrekeningen bij. Zes rekeningen, voor twee jaar in Amerika? Kom nou! Eric en ik voerden even heel onbeleefd in het Nederlands overleg, en bedachten dat ze hier waarschijnlijk een bonus krijgen voor het afsluiten van nieuwe rekeningen. Vandaar dat venijn tussen de dames. Nou, daar deden wij mooi niet aan mee!

    In Amerika ben je niemand zonder credit card, en in het kader van de integratie besloten wij die ook aan te vragen. Helaas leek het erop dat Samantha zich tegen ons had gekeerd, het weigeren van de derde en vierde spaarrekeningen was niet goed gevallen. Met een hatelijke blik, verborgen achter een plastic glimlach, wist ze ons te vertellen dat Eric dat sowieso vergeten kon. Hij heeft namelijk nog geen social security nummer (BSN), en dan krijg je geen credit card. Met een triomfantelijke blik flapte ik een klein vodje papier op tafel: mijn social security kaartje, van toen ik als tiener in Amerika woonde, altijd netjes bewaard. Hah! Dus ik kreeg wel een credit card? Samantha typte de code in om mijn kredietwaardigheid te onderzoeken, en haar frons veranderde snel in een superieure glimlach. Helaas, mijn kredietwaardigheid was nul! We wisten het natuurlijk allebei, dat het onzin is, dat ik hier niet woonde, dat er van mij geen Amerikaanse kredietgegevens te vinden zijn in de afgelopen twee jaar, dat ik misschien in Nederland wel multi-miljardair ben, maar het systeem had gesproken. Ook voor mij geen credit card. We moesten eerst het komende jaar maar eens gaan bewijzen dat we onze rekeningen netjes kunnen betalen.

    Platzak Een weekje later ging onze kredietwaardigheid al een ietsie pietsie omhoog: Eric kreeg zijn eerste salaris. En jawel, een cheque! Met het papiertje in mijn zweterige hand geklemd (je zou het toch verliezen!) snelden we onmiddelijk naar Wells Fargo om het op de rekening te zetten. Allervriendelijkst werden we begroet, door weer een andere medewerkster. Hoe het met ons ging, hoe onze dag was? Toen we vertrokken werd ons nog een heel plezierige verdere dag toegewenst. Oh, en trouwens, de eerstkomende vijf dagen was het geld dat we net op de rekening hadden gezet geblokkeerd, we konden er niet aan. Dat waren nou eenmaal de regels bij nieuwkomers zonder kredietwaardigheid.

    Samantha heeft me nog een keer gebeld, op een zaterdagavond om zeven uur. Of alles naar wens was, of we nog vragen hadden. Ik heb beleefd geantwoord dat alles duidelijk was, dat ik geen vragen had. Nee hoor, geen enkele.

    Dag des Oordeels
    18 mei 2011

    Ik weet niet of het al tot Nederland is doorgedrongen, maar het einde van de wereld nadert. Op 21 mei is het afgelopen. Let wel, we hebben het hier over aanstaande zaterdag! Volgens de Amerikaanse pastor Harold Camping gaat de Dag des Oordeels plaatshebben op 21 mei 2011. Voor de goddelozen onder u, dit betekent dat de uitverkorenen op die dag naar de Hemel gaan. Billboard zoomed De rest moet nog tot 21 Oktober op Aarde blijven: vijf maanden van kwelling en vuur, aardbevingen en zombies, en dan wordt de Aarde vernietigd. Einde verhaal.

    Hoe komt mijnheer Camping aan deze wijsheid? Hij beweert dat het in de Bijbel staat ("The Bible guarantees it"!). Hij is zelfs op 2 verschillende manieren aan deze datum gekomen. De meest overtuigende vind ik deze:

    1. Het getal 5 staat volgens Camping voor "verzoening," het getal 10 voor "volledigheid," en het getal 17 voor "hemel"
    2. Tussen de kruisiging van Christus en 21 mei 2011 zitten precies 722,500 dagen (zie de berekening onderaan deze blog!)
    3. 722,500 = (5 x 10 x 17)2, en dat is (verzoening x volledigheid x hemel)2

    Voilà! Ik heb het nagerekend, en er is geen speld tussen te krijgen. Mijnheer Camping heeft ook al eens voorspeld dat het einde van de wereld in 1994 zou plaatsvinden, maar toen zat hij ernaast omdat hij een rekenfout gemaakt had. Die is hersteld. Ik zie dus geen reden waarom het nu niet zou kloppen.

    Billboard De volgende vraag is hoe laat het zaterdag gaat gebeuren. Het huis moet natuurlijk wel aan kant zijn, de boodschappen gedaan, de planten water gegeven. Vanmorgen las ik in de USA Today (de grootste Amerikaanse krant) dat het 6 uur 's avonds wordt. Maar, vraagt de journalist zich af... 6 uur 's avonds wáár? De VS heeft 4 tijdzones, en over de rest van de wereld gaan we het maar helemaal niet hebben. Normaalgesproken, als niet wordt aangegeven om welke tijdzone het gaat (in de VS), is het de tijd aan de oostkust. Dan is het hier, aan de westkust, pas 3 uur 's middags! Middenop de zaterdagmiddag! Dan redden we die boodschappen nooit! Gelukkig zijn er ook optimisten die beweren dat Camping in Californie woont, en dat het dus waarschijnlijk om 6 uur 's avonds Californische tijd gaat gebeuren. Oef. Dan kunnen we met goed fatsoen vanaf een uur of 5 aan het bier.

    Hoewel Amerikanen bekend staan als behoorlijk gelovig, heeft Camping de meeste nog niet kunnen overtuigen. Sterker nog, er zijn behoorlijk wat Amerikaanse Christenen die hier fel tegenin gaan. Daartegenover staan de fanatiekste van Camping's volgelingen, die hun banen hebben opgezegd, hun huizen hebben verkocht, en al maanden het land door reizen om dit nieuws te verkondigen. Die zijn nu hun laatste spaarcenten aan het uitgeven zodat ze op zaterdagmiddag platzak zijn. Maar stel nou... stel nou dat het niet gebeurt? Dat Camping wederom een rekenfoutje heeft gemaakt? Dat de Maya's toch gelijk hadden, en dat de wereld pas in 2012 vergaat? Ik weet het niet hoor. Ik zit hier dan wel in een hotel, heb geen werk, en ook bijna geen rooie dollarcent meer, dus in feite kan ik die Campers zo achterna, maar ik denk dat ik gewoon een weekendje weg ga plannen. Kamperen of zo.

    PS - Berekening van aantal dagen tussen kruisiging van Christus en 21 mei 2011, volgens Harold Camping:

    1. Christus werd op 1 april 33 AD gekruisigd. Tussen 1 april 33 AD en 1 april 2011 zitten 1978 jaren
    2. Als je 1978 vermenigvuldigt met 365.2422 dagen (het aantal dagen in een jaar volgens de zonnekalender, niet de maankalender) dan krijg je 722,449
    3. Tussen 1 april en 21 mei zitten 51 dagen
    4. Als je 51 optelt bij 722,449 dan krijg je 722,500

    Haring happen in San Francisco
    30 april 2011

    Tram in San Francisco We brachten ons allereerste weekend in California door in San Francisco. Wat een leuke stad! Hier zullen we vast nog wel een paar keer komen. We liepen rond, keken wat om ons heen, namen het befaamde trammetje, en verbrandden onze bleke huidjes. Jammer, want die rode koppen vloekten nogal met onze oranje T-shirts. Oranje? Het was Koninginnedag!

    Haring happen! We waren niet de enige gekken in oranje shirts! Op het belangrijkste plein in de stad (Union Square) had het Nederlandse consulaat, samen met een groep Nederlanders die in San Francisco wonen, een Koninginnedag-evenement georganiseerd. Grappige binnenkomer voor ons! We sloegen meteen aan het netwerken. Toen ik twee harinkjes kocht raakte ik in gesprek met iemand van de Nederlandse winkel in San Jose, waar wij gaan wonen. Ze vroeg of ik interesse heb om er te komen werken. Misschien wel!

    Die harinkjes vielen trouwens erg goed in de smaak, en dan vooral figuurlijk, bij de vele Amerikanen die toevallig over dit plein kuierden. Toen ze zagen hoe ik een vis bij de staart pakte en boven m'n hoofd hield, werd ik van alle kanten toegeroepen en moest ik eerst uitvoerig poseren voor tientallen camera's! Wat, nooit iemand een rauwe haring zien eten zeker? Haring happen!

    Op de haring na was het feest hier toch lang niet zo rauw als in Nederland. Geen snoeiharde house, geen zatlappen. Er werd Grolsch verkocht, in plastic bekertjes, maar die werden keurig in vuilnisbakken gedaan als ze leeg waren. Ik legde nog uit dat je die bekertjes juist op de grond moet gooien, zodat je de volgende ochtend over een verende mat van stukjes plastic loopt, maar dat is niet echt opgepikt. Polonnaise in klederdracht Toch zat de sfeer er wel goed in, met name dankzij een bandje dat vanaf een podium Nederlandse klassiekers als "We gaan nog niet naar huis" speelde. En natuurlijk dankzij een groep enthusiastelingen in kledij, die de polonaise deden!

    Statenloos?
    29 april 2011

    Opslag De afgelopen weken waren druk en chaotisch. Opruimen, veel uitzoeken, heel veel wegdoen. Het is verbazingwekkend hoeveel je in tien jaar tijd met z'n tweeën in een huis kunt stouwen. Nou vooruit... Het is verbazingwekkend hoeveel IK in dat huis heb kunnen stouwen! Met die drie dozen van Eric waren we zo klaar, maar van mij stond de halve zolder vol met dichtgeplakte dozen met labels als "Mei 1993 niet uitgezocht." Ahem! Bij de opslagruimte die we hebben gehuurd was het flink passen en meten, maar nu hebben we ons hele hebben en houden teruggebracht tot 18 kuub opslag plus 3 koffers. Ha, dat ruimt lekker op!

    En nu... zijn we statenloos! Wat de Nederlandse wet betreft zijn we geëmigreerd naar de VS, weg, foetsie. Maar bij aankomst in San Francisco legde de douanier ons fijntjes uit dat we wat Amerika betreft absoluut niet in Amerika wonen. Gelukkig kon hij ons verzekeren dat de Amerikaanse belastingdienst ons wel erkent. Dus we wonen niet in Amerika, maar moeten wel hier belasting betalen. En... hetzelfde geldt voor Nederland. Interessant!