Zuid-Amerika 2014
Reizen, de wereld zien, dat wil ik! Hoor of lees ik iets over willekeurig welke
plaats op Aarde, dan gaat het meteen kriebelen en wil ik erheen. Internet, Google
Earth, Streetview? Hardstikke leuk, maar ik wil het toch met eigen ogen zien,
zelf de mensen spreken, zelf de sfeer proeven. Vandaar de domeinnaam van dit
blog: See for myself!
Van mei tot november 2014 reizen Eric en ik rond in Zuid-Amerika. We beginnen in
Colombia, en trekken geleidelijk naar het zuiden. Hopelijk zijn we in
Patagonië rond de tijd dat daar het voorjaar aanbreekt.
Hopelijk vind je het leuk om over onze reizen te lezen. Welkom op mijn blog!
This blog in English / lees dit in het Engels
2011 - 2014 California blogs (alleen Nederlands)
Op 10 mei 2014 kwamen we aan in Bogotá, Colombia.
Op 14 Mei vlogen we naar Medellín, Colombia.
Op 22 Mei reisden we naar Taganga, Colombia.
De Caraïbische Zee was vrijwel vlak, piepkleine golfjes kabbelden
zachtjes op het strand. Kinderen speelden schreeuwend in het water en
hun ouders wierpen hooguit een enkele onbezorgde blik in hun richting.
Een stel dat strandtennis aan het spelen was scoorde een lange serie,
en de reeks holle klappen klonk ver door. Hoewel de zon al hard op weg
was naar de stoffige bruine heuvels achter me, en de temperatuur
merkbaar begon te dalen, was het nog altijd onprettig warm. Voor ons
stonden houten strandstoelen in het zand, rood, geel en blauw geverfd
in de kleuren van de Colombiaanse vlag. Een tiener kwam ons op blote
voeten tegemoet en vroeg of we er twee van wilden huren. Ik schudde
mijn hoofd. We hadden al precies datgene gevonden wat we zochten. Onder
één van de weinige bomen op het strand lag een dode
boomstam, witgebleekt, gladgesleten, en - verrassend - door niemand
geclaimed. Eric trok zijn shirt uit en liep meteen richting zee en ik
ging op de boomstam zitten, met één hand op Eric’s shirt
zodat het niet weg zou waaien in de droge, hete wind.
Eric was nog niet eens bij het water toen er een man aan kwam lopen,
sloffend door het mulle zand. Hij ging ook op de boomstam zitten,
zo’n anderhalve meter van mij af. Ik keek hem aan en knikte beleefd.
Een randje van kort grijs haar omcirkelde zijn kale hoofd, en hij had
een kleine grijze snor. Hij droeg een drijfnatte witte zwemshort die
fel afstak tegen zijn diepbruine huid. Druppels water parelden op zijn
dikke buik. Terwijl hij zeewater van zijn gezicht af veegde keek hij
me met onverholen nieuwsgierigheid aan. Toen glimlachte hij en vroeg
in het Spaans waar ik vandaan kwam.
Ik was moe en had het warm, en ik had geen zin in een gesprek, dus
ik deed net of ik hem niet verstond. “No Español,” zei ik,
mijn schouders ophalend. Ik knikte nog eens vriendelijk en keek
weg.
“Waar kom je vandaan?” vroeg hij in uitstekend Engels, al was het met
een behoorlijk accent.
Ik glimlachte maar zei niets.
“USA?” vroeg hij, en ik schudde mijn hoofd. “Duitsland? Engeland?
Frankrijk?” Ik schudde weer met mijn hoofd.
“Olanda?”
Ik knikte heel licht.
“Aaaahhh, Olanda!” Hij grijnsde van oor tot oor.
Ik moest erom lachen. “Is dat soms goed?” vroeg ik.
“O, jaaaa! Olanda, fantastisch land!” Zijn kleine zwarte ogen
glommen van plezier.
“Ben je er ooit geweest?” Ik heb er een hekel aan als mensen een
sterke mening hebben over een land waar ze nog nooit zijn geweest,
en ik vermoedde dat dat hier het geval was.
“O, jaaaa! Ik heb Olanda vele malen bezocht!”
“Echt? Hoe kwam-”
“Rotterdam, Delft, Amsterdam, Utrecht, Enschede...” Hij viel even stil,
maar voordat ik iets kon zeggen ging hij verder, “Venlo, Maastricht,
Breda. Waar kom jij vandaan?”
“Eindhoven.”
“Ah, Eindhoven! Daar ben ik ook geweest. In het zuiden.”
Ik ging een beetje verzitten op de boomstronk, meer in zijn richting
gedraaid. “Waarom was-”
“Soms bleef ik een aantal maanden,” zei hij, me in de reden vallend.
“Ik logeerde bij mijn vriend, Jan, in Dordrecht. Een fantastische man.
De mensen uit Olanda, ze zijn zo aardig. Van daaruit bezocht ik veel
andere landen. Denemarken, Duitsland, België, Frankrijk,
Oostenrijk…” Hij veegde een druppel water van zijn wang.
“Maar waarom-”
“Italië, Spanje, Engeland, Luxemburg, Zweden… Maar de mensen in
Olanda, die zijn het aardigst. Mijn vrouw, ik heb haar zelfs een keer
meegenomen, zodat ze het zelf kon zien.”
Ik wachtte tot hij verder ging.
“Ik was expert in edelstenen,” zei hij, en hij leunde een beetje
achterover en glimlachte trots. “Ik kon de waarde goed inschatten.
De eerste keer ging ik naar Antwerpen, maar mijn vlucht was naar
Amsterdam, dus ik bezocht eerst Olanda. Ik was nog nooit buiten
Colombia geweest. Het was heel leuk.” Hij keerde zich naar de
Caraïbische Zee en staarde naar het vlakke water.
Ik nam een slok water uit een flesje en wachtte geduldig.
Uiteindelijk keerde hij zich weer tot mij. “Via de mensen in Europa,
de edelstenen mensen, kwam ik in de handel terecht.” Hij keek
me even strak aan, met één wenkbrauw hoog opgetrokken,
en ging verder. “Ze zagen dat ik slim ben. Ik ben goed in strategisch
denken,” zei hij, en hij tikte grijnzend met zijn wijsvinger tegen
zijn voorhoofd. “En ze wisten al dat ik veilig was. Ze vertrouwden me
met edelstenen, dus ze konden me ook vertrouwen met geld. Met veel
geld.”
Ik vroeg me af waar hij het over had en keek hem onderzoekend aan.
“Ik was er goed in,” ging hij verder. “Ik werd de beste. Ik werd erg
rijk.”
Uit mijn ooghoeken zag ik dat Eric het strand op kwam lopen. Ik
schraapte mijn keel. “Sorry,” zei ik, “maar ik snap het niet goed.
Hoe werd u zo rijk? Door de verkoop van edelstenen?”
“Nee!” De man lachte. “Het geld kwam van cocaïne.”
Ik knipperde met mijn ogen “U- U smokkelde cocaïne?”
“Alleen geld.”
“Naar Europa?”
Hij lachte zo hard dat zijn buik ervan schudde. “Naar Colombia
natuurlijk!”
“Dus U smokkelde drugsgeld terug naar Colombia?” vroeg ik vol
ongeloof.
“Smokkelen, soms. Ik zei al, ik ben goed in strategie.” Hij grijnsde
naar me. “Er zijn andere manieren. Betere manieren.”
Eric kwam aan bij de boomstronk. Hij pakte zijn shirt en groette de
man. “Zullen we teruglopen naar Taganga?” vroeg hij mij in het
Nederlands.
Ik antwoordde in het Engels, “Ik zit net met deze mijnheer te
praten.” Ik schoof op om plaats te maken voor Eric en zei, “Laten we
nog heel even blijven.”
Eric keek me verbaasd aan, maar ging zitten. Ik introduceerde Eric
en mijzelf, waarop de edelstenen expert zei dat hij Nelson
López heette.
“Nelson heeft Nederland al vele malen bezocht,” zei ik tegen Eric,
hopende het gesprek weer vlot te trekken. En hij is een hoge pief
in de internationale cocaïnesmokkel, en mij net de details aan
het vertellen, wilde ik erbij zeggen, maar ik kon zo snel niet
bedenken hoe. Ik keerde me weer tot Nelson en vroeg, “Gaat u
binnenkort weer naar Olanda?”
“Nee.” Nelson schudde zijn hoofd. “Ik doe dat niet meer.” Hij
stroopte met zijn rechterhand de waterdruppels van zijn linkerarm,
en toen omgekeerd. “Het ging heel goed,” zei hij. “Echt heel goed.
Ik verdiende veel geld. Ik had er gemakkelijk zo eentje kunnen kopen.”
Hij wuifde ongeïntesseerd met zijn hand naar de overkant van de
baai, waar een gigantisch plezierjacht voor anker lag. “Ik had alles
kunnen kopen wat ik wilde. Maar ik stopte ermee.”
“Waarom?”
“Het kwam door God.” Hij keek me recht aan, zijn ogen fel, wachtend
op mijn reactie.
“God?”
“God zei dat ik moest veranderen.”
“Sprak hij met u?” vroeg ik. “In een visioen of zo?”
“Ja. Ik zei tegen God, ik ben geen religieus man, ik heb niets met
de kerk te maken. Maar God, Hij zei, ‘ik claim jou nu.’ Hij liet me
twee kamers zien.” Nelson tilde zijn arm op en schetste twee
rechthoeken in de lucht. “Eén kamer stond helemaal vol met dozen
met cash geld. Dollars. Het was een grote kamer, misschien vijf bij
vijf meter, en de dozen stonden tot aan het plafond opgestapeld. Het
was veel, heel veel geld.” Hij wachtte even en keek mij aan met
twinkelende oogjes.
Ik stelde de logische vraag. “En wat was er in de andere kamer?”
“Een bijbel.”
“Alleen een bijbel?”
“Precies, alleen een bijbel. Op de grond. In de eerste kamer waren
miljarden dollars, en in de tweede alleen één boek. En
God liet me kiezen.”
Ik knikte.
“God stuurde mij een belangrijke boodschap. Hij zei dat ik een slecht
leven leidde, maar dat ik nog kon veranderen. Hij wilde graag dat ik
zou veranderen, maar de keus was aan mij. Dus ik veranderde. Ik koos
de tweede kamer, die met de bijbel, en stopte met de handel.”
“En de andere mensen in de... handel, lieten die u stoppen? Ik dacht
dat dat niet zomaar kon.”
Nelson haalde zijn schouders op. “Ik besloot om ermee te stoppen, dus
ik stopte. En nu ben ik pastoor.”
“Pastoor!” Ik lachte. “Wat een verandering! In Taganga?”
“Nee, in Santa Marta. Taganga is hopeloos, veel te veel drugs. Ik ben
nu anders, en ik wil niets meer met drugs te maken hebben.” Nelson
fronste. “Eén keer, toen ik zeven jaar pastoor was, kwam een
oude vriend met me praten. Hij zei, ‘Nelson, alsjeblieft, help ons
nog één keer. Eén keertje maar.’ Maar ik zei
nee.”
“Wat wilde hij dat u zou doen? Meer drugsgeld terug naar Colombia
smokkelen?”
Die laatste zin was vooral voor Eric bedoeld. Hij zat zwijgend naar
ons te luisteren, ongetwijfeld proberend te achterhalen waar we het
over hadden, en ik moest een lach onderdrukken toen ik zijn ogen
groter zag worden.
“Ja. Er was veel geld in Italië. Ze wilden dat ik het hierheen zou
halen. Ik zou twintig procent krijgen.” Nelson wees naar het schip
in de baai. “Genoeg om er zo eentje te kopen. Twee zelfs. Het was
verleidelijk, maar ik wist meteen dat het een test was van God, dus
het was eenvoudig om nee te zeggen. En mijn vriend, een jaar later
stopte hij ook met de zaak. Nu komt hij naar mijn kerk.”
Ik knikte glimlachend.
“Nu is mijn leven veel rustiger. Ik woon in Santa Marta. Soms kom
ik hier, naar het strand. Soms ga ik naar Bogotá, omdat twee
van mijn kinderen daar wonen. Ik heb vijf kinderen, vijftien
kleinkinderen, en twee achterkleinkinderen.” Hij grijnsde breed.
“Ik ben een arme man, maar ik leef een fatsoenlijk leven.”
“Goed hoor,” zei ik.
Ineens stond Nelson op, en hij zette zijn handen in zijn zij. Hij
keek met half toegeknepen ogen naar de zon, en keerde zich toen tot
ons. “Okee,” zei hij, zijn rechterhand uitstekend. “Ik ga nog even
zwemmen, en dan ga ik terug naar Santa Marta.”
Eric en ik stonden ook op en schudden hem de hand.
“Veel plezier nog in Colombia! Dag!” Nelson keerde zich om en liep
naar het water.
We keken hem na, sprakeloos, terwijl hij in
de kleine golfjes stapte die zacht op het strand kabbelden.
Na een paar dagen in Bogotá vlogen we naar Medellín, de
tweede stad van Colombia, met zo’n 2.5 miljoen inwoners. Vliegen klinkt
een beetje luxe voor backpackers die zich aan een budget proberen te
houden, maar de bus van Bogotá naar Medellín kost 35 euro
en duurt 10 uur, terwijl vliegen 40 euro kost en anderhalf uur duurt.
De beslissing was niet zo moelijk.
We gingen naar Medellín voor een cursus Spaans. Op donderdag-
en vrijdagochtend, op het onzalige tijdstip van half acht, holden Eric
en ik de heuvel af van ons apartement naar de school. Om acht uur zaten
we allebei al te zweten in de les; het was overdag rond de 32
oC, de lokalen hadden geen airconditioning, en de ramen
bleven potdicht vanwege de verkeersherrie op straat.
Eric kreeg basis
Spaans van Lorraine, en ik had conversacións met Leidy
en leerde grammatica van Gloria. Om twaalf uur waren we klaar. We aten
een simpel dagmenu bij een restaurantje om de hoek, en liepen daarna de
heuvel naar ons apartement weer op. De rest van de middag maakten we
ons huiswerk.
Op zaterdag bezochten we het museum van Antioquia (de Colombiaanse
staat waar Medellín de hoofdstad van is) en bezochten het
centrum. Op zondag gingen we met de beroemde nieuwe kabelbaan de
heuvels in. Deze kabelbaan hoort bij het metro systeem, en biedt de
bewoners van de arme wijken in de heuvels een goede en snelle manier
om in het centrum te komen.
We liepen terug naar de stad, door
één van die arme wijken. Het was fascinerend om te zien
hoe het hele leven zich hier op straat afspeelt - iedereen zat buiten,
in deuropeningen of op de stoeprand, met buren te praten. Ik weet niet
zeker of het verstandig was om hier als toerist rond te lopen, maar we
voelden ons geen moment bedreigd.
Van maandag tot woensdag zaten we weer op school; Eric met Nathalie en
ik met Leidy. Onze lessen waren nu ’s middags, van 1 tot 5, en we
zaten dus ’s ochtends en ’s avonds aan het huiswerk. De lessen
bevielen goed; ik leerde veel Spaans, maar vond het vooral erg leuk om
via mijn leraressen te leren over Colombia en haar inwoners.
Het centrum van Medellín heeft veel te bieden, maar wij
verbleven in de hippe wijk El Poblado. Daar vind je veel restaurants
en barretjes, onze Spaans school was hier, en het is er veiliger dan
in het centrum. We huurden hier een gemeubileerd apartement. Dit kost
ongeveer evenveel als een hotelkamer, maar je hebt veel meer ruimte
en kunt zelf koken en de was doen.
14 mei: aankomst in Medellín, met luchtvaartmaatschappij
Avianca, vanuit Bogotá, Colombia
22 mei: vertrek naar Santa Marta, Colombia, met Avianca
Antioquia is één van de rijkste staten in Colombia.
Paisas, zoals de inwoners van dit gebied genoemd worden, werken
hard en zijn gastvrij, zo zegt men. En ze zijn trots. Daar waar geen
dichte bossen staan, groeien koffieplanten in de vruchtbare aarde.
“Als je hier kiezels zaait, zul je rotsen oogsten,” zei Andres met
een trotse glimlach. We ontmoetten hem in het Amazonegebied, waar
hij als tuk-tuk chauffeur de kost verdiende, ieder dubbeltje sparend
om terug te kunnen naar huis. De hoofdstad van Antioquia is
Medellín, druk en dynamisch, de tweede stad van Colombia.
Hoge betonnen gebouwen torenen langs de kolkende Medellín
Rivier, terwijl woonwijken tegen de heuvels omhoog schieten.
Medellín, dat de Stad van de Eeuwige Lente wordt genoemd
vanwege haar prettige klimaat, heeft een flinke reputatie: de vrouwen
in deze stad schijnen de knapste van de hele wereld te zijn.
Medellín is ook één van de beste steden in
noordelijk Zuid Amerika om een cursus Spaans te doen, en met ruim vijf
maanden in Zuid Amerika voor de boeg hadden Eric en ik dat hard nodig.
Mijn Spaans was wat beter dan dat van Eric, dus we werden op
verschillende niveaus ingedeeld. Ik keek toe hoe Eric glimlachend de
wiegende heupen van Lorraine een lokaal in volgde, en begon toen mijn
eigen les met Leidy. Leidy, een intelligente jonge vrouw die een
universitair diploma heeft in Spaanse literatuur, maar nagenoeg geen
woord Engels spreekt, gooide me meteen in het diepe. Na twee uur lang
gutsen van het zweet (de Eeuwige Lente is zeker warm) en een
conversación les over religie en armoede in Colombia
- in het Spaans! - was ik helemaal kapot.
“Is jouw familie rijk?” vroeg ik, met moeite mijn ogen open houdend.
Dit lijkt misschien een brutale vraag, maar we hadden uitvoerig
gesproken over de gebrekkige mogelijkheden die armen hebben om een
opleiding te volgen, en Leidy had net verteld dat ze een
universitaire opleiding had gedaan.
Leidy plukte aan een draadje op de mouw van haar blauwe uniform
polo, dat alle leerkrachten droegen, voordat ze me aankeek.
“Nee, mijn familie, de familie van mijn moeder, is arm,” zei ze,
“maar de regering heeft voor mijn opleiding betaald.” Ze keek me recht
aan, zonder te knipperen, haar gezicht uitdrukkingsloos, en zei,
“Omdat mijn vader asesinado is, en voor de regering
werkte.”
Dat klonk verdacht veel alsof hij vermoord was. “Asesinado?” vroeg ik
voorzichtig, om te checken of ik het wel goed gehoord had.
Leidy knikte. Vervolgens vertelde ze me dat haar vader de lijfwacht was
van een politicus. Hij was goed in zijn werk, en had al een aantal
aanslagen op de politicus weten te voorkomen. De criminelen zochten
hem op, en zeiden dat hij zich terug moest trekken. Hij weigerde. Ze
bedreigden hem, en hij negeerde ze. En toen hebben ze hem op een dag
ontvoerd, naar een veld gebracht, gedwongen te knielen, en een nekschot
gegeven. De criminelen waren leden van het Medellín Kartel.
Dit was in 1992, en Leidy was drie.
Ja, Medellín heeft zeker een reputatie, en in het grootste deel
van de wereld is die niet dat er zulke mooie vrouwen wonen. Als
mensen al van deze stad gehoord hebben is dat meestal vanwege het
beruchte Medellín drugs kartel, geleid door Pablo Escobar. Eind
jaren 1980 en begin jaren 1990 zorgden Escobar en zijn maten ervoor dat
hun stad de meest gewelddadige stad op Aarde was. In 1991 was het aantal
moorden 380 per 100,000 inwoners, per jaar. Ter vergelijking, dit getal
ligt voor de Verenigde Staten rond de 5, en in West Europa rond de 1.
Medellín had in die tijd zo’n 1.6 miljoen inwoners; er werden
dus 6000 mensen per jaar vermoord werden, oftewel 17 per dag. Leidy’s
vader was jammer genoeg één van zeer velen.
Gelukkig daalt de criminaliteit in Medellín de afgelopen tien
jaar gestaag, en gaat het tegenwoordig erg goed met de stad. Nadat het
Pajaro de Paz (Vredesvogel) standbeeld van de in Medellín geboren
Fernando Botero door criminelen werd opgeblazen, waarbij
drieëntwintig mensen omkwamen, liet Botero zich niet kennen (lees
mijn blog over
Botero. Hij
stond erop dat de overblijfselen van de ontplofte vogel bleven staan,
en zette er een nieuwe vogel naast, bij wijze van “eerbetoon aan de
domheid.” Zo’n reactie lijkt kenmerkend te zijn voor hoe de inwoners
van deze stad omgaan met hun bloederig verleden: het erkennen, maar er
niet in blijven hangen en de blik op de toekomst richten. De
burgemeester heeft zijn burgers opgeroepen om Engels te leren, om het
groeiende aantal buitenlandse bezoekers tegemoet te komen. Mooie
recycling concepten, zoals het gebruik van lege PET flesjes om goedkope
woningen te bouwen, trekken internationaal de aandacht. En de stad heeft
in 2013 de
Meest Innovatieve Stad
prijs gewonnen, mede vanwege het splinternieuwe metro systeem, dat de
arme wijken in de heuvels met kabelbanen bij het centrum betrekt. De
inwoners van Medellín stralen vertrouwen uit in een mooie
toekomst, en ze zijn vol enthusiasme bereid om er hard voor te
werken.
“Ik weet wie het zijn,” zei Leidy, toen ik na het weekend weer in de
Spaanse les zat. “De mannen die mijn vader vermoord hebben. Ze waren met
zijn tweeën. Ik ken hun namen, en ik weet in welke gevangenis ze
zitten.” Haar bruine ogen stonden hard. “Het liefst van alles zou ik ze
vermoorden, iemand betalen om ze in de gevangenis te doden.”
Ik zei niets.
“Maar weet je?” Leidy schudde haar hoofd. “Dat ga ik niet doen.”
Ik knikte, haar aanmoedigend.
Ze leunde voorover, haar ogen plotseling fel, en zei, “Eén dezer
dagen ga ik naar de gevangenis, om ze op te zoeken. In het begin zal ik
ze niet vertellen wie ik ben, ik ben gewoon zomaar iemand die op bezoek
komt. Ik trek mijn beste kleren aan, en vertel ze over mijn universitaire
diploma, en dat ik een professional ben met een goeie baan.” Leidy ging
rechtop zitten en schudde met haar hoofd, zodat haar lange bruine haar
van de ene schouder naar de andere zwaaide. Ze glimlachte. “Mijn toekomst
ziet er geweldig uit!”
“Absoluut,” zei ik, en ik lachte terug.
Ze zakte achterover tegen de rugleuning van haar stoel, haar gezicht
ineens weer ernstig. Ze wachtte even en zei toen, zachtjes, “En dan zal ik
de naam van mijn vader noemen. Dan pas vertel ik ze wie ik ben.”
Ik wachtte.
Leidy fronstte. “Die mannen hebben de afgelopen 22 jaar in de gevangenis
gezeten, en ze komen er nooit meer uit. Ze zijn oud. Ik denk dat ze het
wel begrijpen.”
Ik schudde voorzichtig mijn hoofd. “Dat ze wat begrijpen?”
“Ze hebben mijn vader dan wel vermoord, maar mij niet. Vanwege hen ben ik
zonder vader opgegroeid, en leefde ik mijn hele jeugd in armoede, maar
kijk nu.” Ze glimlachte breed. “Ik win!”
Colombia is in de rouw, al sinds 17 April. Op die dag is ’s lands
beroemdste burger, door de president zelf uitgeroepen tot
“grootste Colombiaan allertijden,” overleden. Liefhebbers van
literatuur zullen al lang door hebben dat het hier gaat over
Gabriel Garcia Marquez, winnaar van de Nobelprijs. Zijn boeken
vullen de etalages van alle boekenwinkels, zijn foto staat op de
belangrijkste
website
van het land, en voor het Gabriel Garcia Marquez Culturele
Centrum in Bogotá wachten de bezoekers geduldig op de
stoep tot ze naar binnen mogen.
Helaas is hierdoor voor Fernando Botero, schilder en beeldhouwer,
hoogstens de tweede plaats weggelegd. Toen we in Bogotá
waren bezochten we het Botero Museum, en ik was prettig verrast.
Botero’s schilderijen en beelden stellen mensen, dieren, en zelfs
voorwerpen voor, die op een merkwaardige manier dik zijn.
Ik vond ze geinig, luchtig, zonder de ondertoon van politiek
commentaar die je in Garcia Marquez’ boeken vindt. Vooral het
schilderij van een obese Mona Lisa, en een bronzen beeld van een
absurd dik paard, vond ik erg grappig.
“Ze zijn niet dik,” zei Leidy een paar dagen later, op strenge toon.
Eric en ik waren in Medellín, voor een weekje Spaanse les, en
Leidy was mijn lerares. Een belangrijk deel van mijn lessen bestond
uit conversación, en de verzameling verschillende
gespreksonderwerpen waar Leidy mee kwam was verrassend.
De afgelopen tien minuten had ik geprobeerd mijn gedachten over de
kunstwerken van Botero in het Spaans uit te drukken, en ik was trots
op mezelf dat ik het woord gordo, dik, uit mijn geheugen had
opgediept. Blijkbaar was de juf niet onder de indruk.
“Het is het perspectief van een baby,” zei Leidy. Ze vertelde me dat
Botero, toen hij zijn eerste kind kreeg, gefascineerd raakte door het
perspectief dat een baby heeft op de wereld. Hij bedacht dat babies
de gezichten van hun ouders zien als heel breed en plat, met de
ogen ver uit elkaar. Dit, vertelde Leidy, probeerde hij te laten
zien in zijn kunstwerken.
“Ze zijn niet dik,” lazen Eric en ik de volgende dag in het foldertje
van het Museum van Antioquia. Leidy had me aangeraden om dit museum,
in het centrum van Medellín, te bezoeken. Botero is in
Medellín geboren, en hij heeft er veel werken aan geschonken.
“Ze zijn volumineus,” vervolgde het foldertje, “en daardoor
sensueel.”
Volumineus zijn ze zeker, maar sensueel? Ik vond de Botero’s
nog steeds vooral grappig, en aan het gelach te horen van de mensen
die van zijn beelden vakantiekiekjes knipten was ik niet de enige.
In Medellín ontdekte ik echter ook een serieuzere kant -
inclusief politiek getint commentaar - aan de kunstwerken van Botero.
In het Museum van Antioquia hangt bijvoorbeeld het beroemde
schilderij “De Dood van Pablo Escobar,” waarop de leider van het
Medellín kartel met kogels doorzeefd staat afgebeeld. Daar
is weinig sensueels aan, en grappig is het al helemaal niet.
Netzomin als de serie schilderijen over Abu Ghraib.
En dan heb je nog de Pajaro de Paz, die de allerslechtste kant van
de mensheid laat zien. Terwijl Eric en ik peinzend naar dit beeld
van Botero stonden te kijken, in Parque San Antonio, dacht ik terug
aan mijn conversación met Leidy, de dag ervoor.
“Welk Botero beeld in het museum in Bogotá vond je het
mooist?” vroeg ze, en ik beschreef een vogeltje. Een schattig,
dik vogeltje.
Leidy knikte langzaam. “Dat is een kleine copie, het oorspronkelijke
beeld was heel groot,” zei ze, en haar gezicht verstrakte. “Ga maar
eens kijken in Parque San Antonio.” En ze vertelde me het verhaal
van de Pajaro de Paz.
In 1994, midden in de cocaine oorlog, opende de stad Medellín
in één van haar armere wijken het San Antonio Park.
Het park zag er wat droevig uit, helemaal bestraat en zonder bomen,
en Botero schonk een bronzen beeld om het wat op te vrolijken. Het
beeld stelde een grote dikke vogel voor, de Pajaro de Paz, of
Vredesvogel. Op een dag in 1995 was er een concert in het park, en
het stond vol toeschouwers. Plotseling ontplofte de Pajaro de Paz.
Iemand had via een gat tussen de poten een bom in de holle buik
geplaatst.
Het beeld spatte uiteen, en bronzen scherven vlogen in
het rond. Het was een bloedbad. Drieëntwintig onschuldige
mensen werden gedood, waaronder een zevenjarig kind, en er waren
vele gewonden. Waarschijnlijk zat de FARC er achter. Hoewel de FARC
een politieke partij beweert te zijn, hebben de leden nauwe banden
met de cocaine industrie, omdat de cocainesmokkel één
van hun belangrijkste bronnen van inkomsten is. Waarschijnlijk
ondervonden ze hinder van de anti-smokkel activiteiten van de
regering begin jaren 1990, en was de bom een wraakactie.
In 2000 wilde de stad de restanten van de opgeblazen vogel uit het
park verwijderen, maar Botero protesteerde luid. Hij stelde voor
om de vernietigde Pajaro de Paz te laten staan waar hij stond, bij
wijze van gedenkteken aan het bloedbad, en als “eerbetoon aan de
domheid.” Vervolgens maakte hij een copie van het originele beeld,
en liet deze naast de oude plaatsen. De ontplofte en nieuwe
Vredesvogels staan nog altijd naast elkaar.
Ik heb weinig verstand van kunst, maar de opgeblazen Pajaro, het
bronzen beeld van een vogeltje dat een massavernietigingswapen
werd, raakte me diep. En de reactie van Botero op de afschuwelijke
manier waarop zijn kunstwerk werd misbruikt geeft me hoop voor de
toekomst van de mensheid. De president mag dan vinden dat Garcia
Marquez de grootste Colombiaan allertijden is, maar mijn stem
gaat naar Botero.
Bogotá was de allereerste stad die we bezochten op onze reis van
ruim vijf maanden door Zuid Amerika. We verbleven hier drie dagen, om
de stad te bezoeken en onze volgende stappen uit te stippelen.
Bogotá heeft een prachtig koloniaal centrum, en we liepen een
aantal uren rond op Plaza de Bolívar en in de steegjes daar
vlakbij. We ontdekten hoe je hier het beste een goedkope (pakweg 2
euro), maar lekkere lunch scoort: kies een restaurant dat alleen een
dagmenu serveert, en waar behoorlijk wat mensen zitten, en eet gewoon
wat ze die dag hebben (meestal rijst, bonensoep, kip, en een beetje
salade).
In het centrum van Bogotá zijn verschillende musea, en we
bezochten ze bijna allemaal. Eén van onze favorieten was
Museo Botero, met een grote collectie schilderijen en beelden van de
Colombiaanse kunstenaar Fernando Botero. We hadden nog nooit van hem
gehoord, maar vonden zijn stukken - vooral de merkwaardig dikke
mensen en dieren - origineel, verrassend, en grappig.
De inheemse bevolking die hier leefde voordat de Spanjaarden kwamen,
was erg goed in goudbewerking. De Spanjaarden jatten al het goud dat
ze vinden konden, en verscheepten het terug naar Spanje. Gelukkig
hebben ze niet alles gevonden. Het goud dat de Spanjaarden niet te
pakken hebben gekregen is nu in het Museo Del Oro te zien. Vanwege
de prachtige tentoongestelde sieraden en religieuze objecten, die
een beetje een indruk geven van hoe het leven van de inheemse
bevolking eruit zag, is dit het belangrijkste museum van Colombia.
Bogotá is ook de hoofdstad, en de elite van het land woont
en werkt hier. We bezochten de rijke Zona Rosa wijk, waar Dolce
& Gabbana en Swarovski de toon voeren, en het bier evenveel kost
als in Europa.
10 mei: aankomst in Bogotá, met Air France, vanuit Parijs, Frankrijk.
14 mei: vertrek naar Medellín, Colombia, met luchtvaartmaatschappij
Avianca.
“Ik wacht hier op je!”
“Okee, tot zo.” Ik knikte naar Eric en liep naar de andere kant van de
lobby. Ik had goede zin. Het afgelopen uur hadden we rondgelopen in de kleine
kinderkop-steegjes in het koloniale centrum van Bogotá, en nu stonden
we in het Botero Museum. Ik kon niet wachten om meer te leren over de Colombiaanse
cultuur. Snel even een kleine pit stop, en dan ging ik me eens verdiepen in de
werken van één van de beroemdste kunstenaars van dit land, schilder
en beeldend kunstenaar Fernando Botero.
Ik duwde de deur naar het damestoilet open en stopte meteen op de drempel.
Een grote groep jonge schoolmeisjes vulde de hele ruimte, van de toilethokjes tot
aan de wastafels. Deuren sloegen open en dicht, de houders van papieren handdoekjes
ratelden luid, en gelach echode tussen de betegelde wanden. Ik aarzelde en wilde
net achteruit stappen om in de lobby te wachten, toen één van de
meisjes opkeek en mij zag. Ze stootte haar vriendinnen aan, en het nieuws ging als
een golf door de ruimte. Binnen enkele seconden was het doodstil; twintig meisjes
in witte uniformbloesjes en donkergroene rokken stonden met grote ogen naar mij te
staren. Toen hief één van de kleinste meisjes haar hand, en zwaaide
heel voorzichtig naar me. Geroerd door dit vriendelijke gebaar glimlachte ik en
zwaaide terug, en de spanning was gebroken. De meisjes lachten weer vrolijk, uit de
kranen kwam water en witte ruis, en ik stapte naar binnen zodat de meisjes die klaar
waren door de deuropening naar buiten konden.
Een paar minuten later kwam ik zelf ook het toilet uit, waterdruppels van mijn
handen slaand. Ik liep de lobby in en stond meteen stomverbaasd stil. Eric stond met
zijn rug tegen de muur, met een kudde van zo’n dertig schoolkinderen in een halve
cirkel om hem heen. Hij keek me aan met een geamuseerde blik op zijn gezicht, en ik
barstte hardop in lachen uit. De jongens en meisjes in uniform keken om, zagen mij,
en maakten een paadje vrij zodat ik naar Eric toe kon lopen; achter me sloten de rangen
zich meteen weer. Een paar van de oudere kinderen waren Eric met vragen aan het
bestoken, en nu werd ik ook deel van hun spel. Ze wilden weten waar we vandaan komen,
of het daar koud is, en wat voor taal we spreken. Wat voor werk we doen, en of we een
auto hebben. Het was een paar weken vóór het WK voetbal, en de meeste
gesprekken in Zuid Amerika gingen al gauw die kant op; het duurde dan ook niet lang
voor de kinderen hierover begonnen. Ze wisten allemaal dat “Holanda” mee doet, en
vroegen ons of we dachten dat Nederland zou gaan winnen. Wij hielden natuurlijk vol
dat Colombia wereldkampioen gaat worden. Het hele gesprek was in het Spaans. Eén
van de oudere jongens had een iPad, en als het gesprek strandde omdat wij een woord
niet begrepen, vertaalde hij het met Google Translate en liet het trots aan ons
zien.
Gedurende dit alles stond de leraar van de kinderen achterin de lobby, halverwege de
trap naar de eerste verdieping, met zijn handen op de trapleuning. Hij keek lachend
toe toen ik binnen kwam en naast Eric tegen de muur ging staan, maar toen de kinderen
ons zo’n tien minuten lang aan een spervuur van vragen hadden blootgesteld riep hij
iets in het Spaans.
De achterste kinderen gingen meteen richting de trap, maar een paar die dichtbij ons
stonden haalden mobiele telefoons tevoorschijn en begonnen foto’s van ons te maken.
Eén van de meisjes gaf haar telefoon aan een vriendin en ging dapper naast
ons staan terwijl de vriendin een foto maakte. Wat er vervolgens gebeurde was
natuurlijk geen verrassing: we moesten poseren met nog zo’n twintig jongens en meisjes,
één voor één of in tweetallen, terwijl hun vrienden
foto’s maakten en luid gelach door de lobby schalde.
Tenslotte vond de leraar het genoeg. Hij riep nog iets naar de kinderen en liep toen
de trap verder op naar de eerste verdieping. Vrolijk naar ons wuivend, allen tegelijk
babbelend in het Spaans, liepen de kinderen de trap op, achter hun leraar aan. Eric
en ik keken elkaar aan en grijnsden breed. We waren immers naar het Botero Museum
gekomen om wat Colombiaanse cultuur op te snuiven.
Bogotá is een gigantische stad. Maar liefst zeven miljoen
inwoners leven in een langgerekte strook bebouwing van zo’n 40
kilometer lang. Met de auto de stad doorkruisen is op zijn zachtst
gezegd uitdagend. De strepen op de weg zijn niet veel meer dan
algemene richtlijnen, en de grootste auto neemt gewoon voorrang.
De hoofdwegen zijn één lange file van zwarte
dieselwolken uitbrakende vrachtwagens, en in de kleinere straten
wagen voetgangers hun leven tussen de piepkleine gele taxi’s die
met piepende banden de bochten om komen scheuren. Gelukkig is er
een alternatief: het TransMilenio bussysteem.
Op onze tweede ochtend in Colombia liepen Eric en ik vrolijk naar
het dichtstbijzijnde TransMilenio station. Eric vroeg aan het
loket om twee kaartjes naar het centrum van Bogotá, en de
kassier gaf hem één plastic pasje.
“Dos,” zei Eric, en hij stak twee vingers op.
De kassier sprak in rad Spaans, en we verstonden er geen woord
van.
“Dos,” zei Eric nog eens, een beetje hulpeloos.
De man mompelde iets, wuifde ons weg, en keerde zich tot de
volgende klant. Huh. We stapten opzij en stonden ons af te vragen
wat we moesten doen toen de vrouw die achter ons in de rij had
gestaan naar ons toekwam. Ze glimlachte vriendelijk en zei iets
waarin ik het woord ajuda, hulp, verstond. Ze leek een
jaar of vijftig, en droeg een beige broek en een ouderwets roze
vest. Haar geblondeerde haar kwam tot op haar schouders. Terwijl
ze druk Spaans sprak hield ze haar eigen plastic buskaartje op en
maakte er een reeks bewegingen mee. Ze herhaalde deze bewegingen
een paar keer en vroeg toen of we het begrepen hadden.
Eric en ik keken elkaar aan en schudden ons hoofd. “No comprendo,”
mompelde ik, en Eric hield ons kaartje op en zei nog maar een
keertje “dos.”
De vrouw knikte met een berustende blik en gebaarde dat we haar
moesten volgen. We liepen naar Avenida Caracas en wachtten tot
het stoplicht groen werd. Het perron voor de bussen bevindt zich
namelijk midden in deze verkeers-aorta van acht banen breed. De
buitenste twee banen, aan beide kanten, zijn voor auto’s; de
binnenste vier banen zijn voor de TransMilenio bussen, twee banen
in iedere richting. Ongeveer een meter hoger dan de weg, en met
aan beide zijden glazen wanden, ligt het lange, betegelde perron.
Terwijl we wachtten zagen we sommige bussen met hoge snelheid in
de buitenste busbanen langsrijden, terwijl andere afremden in de
banen naast het perron. Deze laatste stopten op specifieke
plaatsen aan het perron, waarna glazen deuren openschoven en
passagiers konden in- en uitstappen.
We moesten door een draaipoortje om op het perron te komen. De
vrouw dook voor Eric langs, wees naar het plastic buskaartje, en
sloeg met haar handpalm op een sensor. Braaf legde Eric het
kaartje op de sensor, er sprong een licht op groen, en hij kon
doorlopen. Over het poortje heen gaf hij het kaartje aan mij, maar
toen ik het ook op de sensor legde gebeurde er niets. “No,” zei
de vrouw, gevolgd door veel Spaans, en ze wees naar een sleuf in
de voorkant van het draaipoortje. Ik duwde het kaartje in de
sleuf en - bingo! - het licht sprong weer op groen. Ik glimlachte
dankbaar naar de vrouw. Dat hadden we niet gauw zelf ontdekt!
Onze nieuwe vriendin vroeg waar we heen gingen, en we noemden een
station in het centrum van Bogotá, dichtbij de musea. Ze
snelde naar een groot bord waar zo’n dertig buslijnen schematisch
op weergegeven stonden, plantte haar wijsvinger op
één ervan, keek om zich heen, en rende toen naar
een glazen deur waar net een bus kwam aanrijden. We volgden haar.
De glazen deuren schoven open en de vrouw wrong zich naar binnen,
tegen de stroom passagiers in die wilden uitstappen, driftig
gebarend dat we mee moesten. Met een ruk reed de bus weg van het
perron, en hoewel ik de vettige metalen stang boven mijn hoofd
snel vastgreep viel ik bijna. Mijn elleboog en Eric’s rugzakje
schampten de gezichten van een paar mensen naast ons, die allemaal
minstens een kop kleiner waren dan ik, en ik mompelde wat
verontschuldigingen. Gelukkig glimlachten ze vriendelijk terug.
De bus ging met een constante snelheid rijden en ik richtte me tot
onze vriendin en bedankte haar uitvoerig voor haar hulp.
“Gaat u ook naar het centrum?” vroeg ik.
Ze schudde haar hoofd en legde uit dat ze op weg was naar het
vliegveld om een pakje af te geven, en dat ze een paar haltes
voor het centrum moest overstappen. Ze werkte als ingenieur bij
Cisco. We voerden een haperend gesprek, beperkt door mijn
gebrekkige kennis van het Spaans. Bij nader inzien leek de vrouw
nu eerder rond de veertig te zijn; door haar sobere kleding en
ouderwetse bril had ik haar op het eerste gezicht te oud
ingeschat.
“Vertrouw niemand,” zei ze zacht tegen me, en ze keek
schichtig om zich heen. “Colombia is een prachtig land, maar
de mensen...” Ze fronste en schudde haar hoofd.
Ik trok één wenkbrauw op, bereid om een land te
verdedigen dat ik nog helemaal niet kende. “Ik heb juist gehoord
dat Colombianen erg aardig zijn,” zei ik.
“Jazeker. De meeste wel. Maar er zijn altijd opportunisten.”
“Er zijn overal opportunisten, in ieder land,” wierp ik
tegen.
“Helaas wel,” zei ze, en ze zuchtte. “Je kunt dus het beste
niemand vertrouwen.”
Ik vermoed dat ze niet door had hoe ironisch deze uitspraak was,
nadat ze ons zelf op straat had aangesproken. We spraken over de
musea in Bogotá, en toen haar bushalte eraan kwam drukte ze
me nog eens op het hart om niemand te vertrouwen.
“Waar is je paspoort?” vroeg ze.
“In het hotel, in een kluis,” antwoordde ik.
“Goed zo.” Ze knikte goedkeurend. “Neem ook geen camera mee.” Ze
haalde haar mobiele telefoon tevoorschijn en begon een berichtje
te typen. Terwijl ze fronsend naar haar telefoon keek mompelde ze,
“Neem zelfs geen mobiele telefoon mee. Die wordt gegarandeerd
gestolen.” De deur van de bus klapte open, en ze keek me over
haar schouder aan, recht in de ogen. “God bless you,” zei ze in
het Engels. Toen keerde ze zich naar Eric. “God bless you,”
herhaalde ze, en ze zwaaide naar ons en stapte uit.
De bus trok met veel kabaal op. We hielden ons allebei vast aan
de metalen stangen boven ons hoofd, maar werden evengoed hard
tegen onze buren aangeworpen. Toch keek iedereen ons vriendelijk,
en hooguit wat nieuwsgierig, aan. Er zijn vast opportunisten in
Colombia, net zo goed als waar dan ook. Maar zo lang er ook
beschermengelen zijn zoals onze persoonlijke TransMilenio gids,
twijfel ik er niet aan dat alles goed komt met ons.
Colombia. Dat land ergens in Zuid-Amerika. Hun bekendste exportproduct
is koffie… of was het nou cocaïne? Als de pers het over Colombia
heeft gaat het meestal over cocaïnebaronnen, cocaïne-kartels
en de cocaïne-oorlog. En dan heb je natuurlijk nog de guerrillas,
de FARC voorop, die al decennia-lang het land teisteren met hun
aanslagen. Al zo lang ik me kan herinneren zegt het Nederlandse
Ministerie van Buitenlandse Zaken dat je uit de buurt van Colombia
moet blijven, als je tenminste niet gekidnapped wil worden door de
FARC, verzeild wil raken in een schietpartij tussen drugs kartels, of
gewoonweg wil verdwijnen in de jungle. Echt een land om eens te
bezoeken, toch? Wie gaat er mee naar Colombia?
De eerste keer dat ik serieus een bezoek aan Colombia overwoog was
in 2009, toen ik in diverse mensen sprak die lange reizen maakten in
Zuid-Amerika. Ze waren allemaal ongelofelijk positief over Colombia,
het land was ineens helemaal hip. Een nieuwe president had de politie
en het leger verdubbeld, en een paar van de bekendste drug baronnen
waren uitgerookt en doodgeschoten. De liefde van Cuba en Rusland voor
de FARC was bekoeld, en de FARC, die daardoor zonder geld voor wapens
zat, trok zich steeds verder terug in de jungle. Colombia begon
eindelijk relatief veilig te worden en de eerste Westerse bezoekers
druppelden binnen. De Colombianen waren schijnbaar
dolblij met de toeristen. Ga erheen, fluisterden ervaren
reizigers elkaar toe. Ga nu, nu het land nog puur is, nu ze
nog van ons houden. Ga erheen voordat Starbucks en McDonalds de
koloniale pleintjes domineren, voordat toeristen lopende portemonnee’s
worden, voordat ze een hekel aan ons krijgen.
We luisterden niet naar dit advies. We gingen drie jaar in
Californië wonen, en hadden in die periode geen tijd voor verre,
avontuurlijke vakanties. Het idee om naar Colombia te gaan zakte weg.
Een paar maanden geleden, toen Eric en ik voor het eerst na gingen
denken over onze reis van zes maanden in Zuid-Amerika, zat Colombia
niet eens in de planning. Het is daar te warm, vonden we, en er is
niet zoveel te zien en te doen. Ach. We wilden al zoveel landen
bezoeken, we konden ze moeilijk allemaal af, toch? Onze vrienden
Yvonne en Robert lieten ons van gedachten veranderen. Zij reisden
een paar jaar geleden rond in Zuid-Amerika, en iedere keer dat we
met hen over die reis spraken begonnen ze over Colombia. Het is de
pura vida, zei Robert glimlachend. En we gingen om. We werden
nieuwsgierig naar het land en besloten dat we het weleens wilden
zien.
Intussen is het een aantal weken later, en ons vliegtuig daalt
langzaam richting de Colombiaanse hoofdstad Bogotá. Ik staar
uit het raam in een grijs niets. Beelden van Californië en
Nederland dansen onophoudelijk over het dikke wolkendek. We
verhuisden weg uit Californië, waren een week in Nederland, en
beginnen nu aan een reis van vijf en een halve maand door
Zuid-Amerika. Ik kan het amper bevatten. We gaan vijf maanden
backpacken, en zullen het moeten redden met de 25 kilo bagage die we
samen bij ons hebben. Vijf maanden lang onbekende gezichten, vreemd
eten, en vreemde talen.
Ineens duikt het vliegtuig onder de wolken uit, en een bergachtig
landschap met duizenden kleuren groen ligt onder ons. Mijn zorgen
zijn onmiddelijk verdreven en ik kijk gefascineerd naar buiten. Steile
beboste pieken liggen rond een vruchtbaar dal vol akkers en kassen,
en in de verte blinkt een grote stad. Dit is Colombia. We gaan erheen!